Arsacal
button
button
button
button


Priesters en eenheid

Overweging Roeping - gepubliceerd: woensdag, 30 november 2011 - 2432 woorden

Wij zijn als pries­ters en toe­koms­tige pries­ters
bij uitstek ge­roe­pen om mensen van de “communio” te zijn,
mensen bij elkaar te brengen,
een­heid te stichten,
open te staan voor anderen,
ook als ze niet tot onze stijl, onze klasse, onze groep behoren,
om hen allen naar Christus te brengen.
Een pries­ter kan geen mens zijn
die zich opsluit in zijn eigen groep,
de groep van de “echte” katho­lie­ken
of de mede­pries­ters,
dat is een vorm van ver­keerd clericalisme.
De mensen die niet zo katho­liek,
niet zo gelovig, niet zo respect­vol zijn
zijn geen mensen die ons storen
in ons mooie, gave ge­loofs­le­ven,
maar zij zijn een uit­no­di­ging
om ons geloof, onze liefde, onze hoop
met hen te delen.

Het gaat om je zijn,
om een zijns­ver­an­de­ring:
je wordt pries­ter,
het gaat om Gods werk­zaam­heid,
Zijn genade die in je is
en je eigen bereid­heid die te ont­van­gen
en vrucht­baar te laten wor­den.
Kortom, het be­lang­rijk­ste is
dat je er bent en wat je ont­vangt.

Maar dat is absoluut niet
wat wij mee­krij­gen van onze tijd en onze samen­le­ving.
Wij hebben actie nodig, afwisseling, ac­ti­vi­teiten,
lezen, kijken, werken, praten, iets doen,
dat is het wat bijna in onze genen is gaan zitten.
Wij mensen ontlenen veel van onze eigen­waarde
aan wat we doen.

Je wordt pries­ter voor God en de mensen
en die twee aspecten zijn nauw verbon­den,
volgens de brief aan de Hebreeën:
“God kan niet vergeten wat gij
uit liefde voor Zijn Naam hebt gedaan:
al de diensten die gij de heiligen hebt bewezen
en nog bewijst”, zei ons de eerste lezing.
Een kenmerk van de pries­ter dient daarbij ‘vurige ijver’ te zijn,
werd daaraan toe­ge­voegd:
“ge moogt niet lui wor­den”.
Als de schrijver invult
wat er dan uit liefde voor Gods naam is gedaan,
met vurige ijver,
gaat het dus in feite
om diensten aan de heiligen,
aan de mede­ge­lo­vigen.
Wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan,
hebt gij aan Mij gedaan.

Dat moet dan ook na­tuur­lijk
een wezens­ken­merk van een pries­ter zijn:
dat hij een harte­lijke liefde en bezorgd­heid heeft
voor mensen,
zoals Jezus zelf
die met zoveel liefde en harte­lijke aan­dacht
dag in dag uit klaar stond
voor de licha­me­lijk zieken
en voor mensen in gees­te­lij­ke nood.
En daarbij trok Hij ook nog eens
voort­du­rend op met een grote groep leer­lin­gen,
waar­on­der de apos­te­len,
twaalf mensen met heel ver­schil­lende karakters
en ach­ter­grond.
Jezus trok zich wel terug in de stilte
om in gebed bij Zijn Vader te zijn,
de bron mocht niet opdrogen,
maar dan werd Hij weer omstuwd
door de menigten mensen,
met wie Hij medelij­den had,
voor wie Hij een liefde koesterde,
die Hem bracht tot de gave van zich­zelf tot op het kruis.

En zo ook kunnen wij ook geen pries­ter zijn of wor­den
zon­der liefde voor de mensen.
Zelfs als je zou besluiten monnik of kluize­naar te wor­den,
die liefde voor de mensen,
het apos­to­lische verlangen naar hun geluk en zalig­heid,
dat vormt de kern van iedere roe­ping.
Uit liefde tot God,
bemin je alle mensen als jezelf,
zoals de oefe­ning van liefde zegt.

Toch kun je daarbij ook vaak iets van een spagaat ervaren.
Aan de ene kant is er dat gevoel van
tegemoet willen komen aan anderen,
jezelf willen geven in dienst van anderen,
maar die mensen zijn toch niet je koning en Heer.
Mensen vragen iets aan je,
je wilt mensen tegemoet komen
maar er zijn ook regels waaraan je je moet hou­den.
Niet op alles wat mensen vragen en willen
hoef je ja te zeggen.
Mensen willen CD-tjes tij­dens hun uit­vaart,
teksten die nergens over gaan tij­dens hun huwe­lijk,
willen dat jij ja zegt op hun verlangens
enzo­voorts.

Zo voelt iedere pries­ter
die liefde voor de mensen heeft
en trouw wil zijn aan zijn roe­ping
en aan de Kerk die hem heeft gezon­den,
dat hij soms heen en weer getrokken wordt.
Je bent pries­ter voor de mensen,
maar niet om naar hun pijpen te dansen.
Wat moet je doen?
De een zal als persoon meer geneigd zijn
toe te geven, mee te gaan
en ervaart zo’n situatie mis­schien als een druk
die op hem wordt gelegd;
een ander zal geneigd zijn
om kwaad te wor­den en ‘nee’ te zeggen,
zich hard op te stellen.

Na­tuur­lijk moet je gelei­de­lijk leren
m et zulke situaties goed om te gaan
en wel wat afstand te nemen
van je eigen gevoelens en geneigd­he­den,
om een zekere vrij­heid te krijgen
waardoor je kunt han­de­len
in Hem en door Hem en met Hem.

Mis­schien wordt de Kerk kleiner,
hoe kan het ook anders in een wereld
waarin de wetten van geld, van seks en macht
over­heer­send zijn,
waar gees­te­lij­ke waar­den geen rol spelen,
waar het huwe­lijk niet wordt geëerd
en waar de on­schul­dige, zwakke mensen,
de onge­bo­re­nen, ge­han­di­capten en de ster­ven­den
niet wor­den beschermd en in ere gehou­den.
Hun leven is niet zo heilig en on­aan­tast­baar
als dat van gezonde, sterke mensen.
Maar juist zij zijn de mensen
die de liefde in ons wekken;
juist zij roepen in ons het verlangen wakker
om te geven, om lief te hebben, om er voor een ander te zijn,
om goed te zijn en zorg te dragen.
Waar gaat het naar toe met een maat­schap­pij
die juist die mensen doodt?
We moeten dus niet ver­baasd staan
als de Kerk kleiner wordt,
maar de tekens van hoop niet uit het oog verliezen:
de Kerk gaat door,
ook nu zijn er jonge mensen
die zich tot Christus keren,
die Hem gaan volgen,
die een sacra­menteel chris­te­lijk huwe­lijk sluiten,
die hun leven geven als reli­gi­eus, als God­ge­wijde,
als pries­ter, als diaken of cate­chist
of hoe dan ook echt een missie in deze wereld vervullen
vanuit hun geloof en hun liefde
voor Christus en de Kerk.
We kunnen zien
dat de Kerk ook in de toe­komst
zout der aarde zal zijn.
De maat­schap­pij is de laatste vijf­tig, zes­tig jaren
sterk veran­derd;
zij zal weer ver­an­de­ren.
Hoe de situatie dan zal zijn, weten wij niet.
Als het oorlog wordt zullen de mensen
wel meer gaan bid­den en geloven,
maar daar moet je geen oorlog voor vragen.
Het is in Gods hand
en Hij heeft beloofd
dat Hij met Zijn Kerk zal zijn
tot aan het einde der tij­den.
Vertrouwen!

Zorg dat je licht blijft stralen
en dat het zout zijn kracht niet verliest.
Dat zegt Jezus na­tuur­lijk niet
als het niet heel ge­mak­ke­lijk kan gebeuren
dat ons licht verzwakt
en ons leven flauw en zou­teloos wordt.
We hebben allemaal af en toe
een gees­te­lij­ke oppepper nodig,
dat we de accu weer opla­den,
nieuwe gees­te­lij­ke energie opdoen.
Wie of wat zou je kunnen in­spi­re­ren?
het kan een bede­vaart zijn,
een mooie erva­ring of belevenis,
een bezoek aan een klooster,
deelname aan een in­spi­re­rende bij­een­komst
of een offer dat je brengt
om iemand bij te staan.
Ons hart moet gevoed wor­den…

Als je erin slaagt om jezelf los te laten,
iets niet naar je toe te halen,
maar juist bewust los te laten,
kan je dat een grote voldoe­ning geven;
en dat kan zijn in heel kleine dage­lijkse dingen,
zoals iets wat je niet voor jezelf neemt
omdat je weet (of denkt)
dat je een ander er een plezier mee doet;
een ander staat meer in de schijn­wer­pers
en krijgt meer eer en waar­de­ring dan jij­zelf
of je weet je ergernis over het gedrag van een ander
te over­win­nen
en je kunt je eigen zwakke men­se­lijke natuur
met een zekere nede­rig­heid onder ogen zien,
of je kiest de kleine weg, de een­vou­dige kant in iets,
en je weet dit alles in te voegen in je dage­lijkse kruis met Jezus,
dat kan je een grote vreugde geven.

“Wilt ge volmaakt zijn...”.
Jezus zegt deze woor­den tot de rijke jonge man
nadat Hij hem over de gebo­den heeft ge­spro­ken.
Hij nodigt hem uit meer te doen, meer te geven,
Hem van meer nabij te volgen
dan strikt nood­za­ke­lijk is,
dan vereist wordt door de gebo­den.
“Wilt ge volmaakt zijn...”.
Willen we dat?
na­tuur­lijk echoën de woor­den
van Jezus in het evan­ge­lie van afgelopen zon­dag
nog na in onze oren:
“Weest volmaakt,
zoals Uw Vader in de hemel volmaakt is”.
Dus Hijzelf fluistert ons het ant­woord al in de oren:
“Zeg: ‘Ja.          
Ja, ik wil volmaakt zijn’!”
“Verkoop dan wat ge bezit...
want voor een rijke
is het moei­lijk het rijk der hemelen binnen te gaan”.
Maar mis­schien dat het je helemaal niet zo moei­lijk lijkt
en mis­schien dat je toch al niet zo rijk bent.
Maar let wel op:
Er staat niet:
dit is alleen voor rijken
en er staat ook niet
verkoop wat je hebt en geef het uit...
Het is geen oproep om een “big spen­der” te zijn.
Toch kan het zijn dat je dit verkopen van wat je bezit
als min­der moei­lijk ervaart
dan het onder­hou­den van de gebo­den.
Want die gebo­den kunnen soms best las­tig zijn:
Ge zult niet doden:
ook blikken kunnen doden;
Jezus heeft ons daar onlangs nog op gewezen:
het gaat bij dit gebod niet slechts om de daad,
maar je kunt ook in je hart vertoornd zijn op je broe­der
en tot hem zeggen: raka, dwaas.
Of het gebod: ge zult geen echt­breuk plegen:
ook dat heeft Jezus bre­der getrokken dan de daad:
wie kijkt om te begeren,
heeft al echt­breuk gepleegd
en mis­schien is de kuis­heid dan toch niet zo ge­mak­ke­lijk voor je;
ge zult niet vals getuigen,
mis­schien ben je toch niet altijd
helemaal eer­lijk geweest;
eert uw vader en uw moe­der,
mis­schien valt je dat soms moei­lijk
omdat je het gevoel hebt je ouders
het een en ander te verwijten te hebben;
of het gebod: ge zult uw naaste beminnen als uzelf,
ook dat is niet zo simpel,
want mis­schien valt het je toch weleens moei­lijk
naar die of die persoon
echt liefde­vol en goed te zijn
of vind je ge­mak­ke­lijk een excuus
om een nare opmer­king te maken.
Zo ge­mak­ke­lijk zijn die gebo­den dus ook weer niet!

Maar dat geldt niet voor deze rijke jonge man:
“Dat heb ik allemaal onder­hou­den”,
verklaart hij.
Dat is niet mis!
Eigen­lijk is dat al heel wat,
moeten we toe­ge­ven,
zwakke mensen als we zijn.

Maar dit zelfbewuste, zelfverzekerde ant­woord
is mis­schien al een teken
dat er toch nog iets ontbreekt,
al was het maar de moge­lijk­heid en de open­heid
om zich­zelf als onvolmaakt en tekort schietend te kunnen zien,
om de eigen fouten onder ogen te zien
en eer­lijk de schuldbelij­denis te kunnen bid­den.
Tenminste, juist de grote heiligen
zou­den een heel ander ant­woord hebben gegeven.
De heilige pater Pio werd overwel­digd
door zijn eigen gevoel van onwaar­dig­heid,
zijn besef van zon­dig­heid.
En de grote heiligen hebben eigen­lijk bijna allemaal wel
een leven­dig besef van eigen onvolmaakt­heid
en een diep bewust­zijn dat al wat zij hebben en kunnen
een onver­diende gave is van Gods goed­heid.
Zij zien vaak veel scherper dan wij
dat zij Gods gaven niet verdienen
en dat zij zwakke mensen zijn:
Paulus, Au­gus­ti­nus, Fran­cis­cus, Ignatius,
noem ze maar op...
zij waren ervan overtuigd
dat de basis van hun bestaan
Gods genade was
en dat zij uit zich­zelf zwakke mensen waren.
Het grootste kruis voor pater Damiaan op Molokai was
dat hij zo moei­lijk een biecht­va­der kon bereiken.

“Dat heb ik allemaal onder­hou­den”.
Áls dat al waar was, dan was het een gave, genade.

“Verkoop wat ge bezit
en geef het aan de armen.
Voor een rijke is het moei­lijk
het Rijk der hemelen binnen te gaan”.

Wat bezitten wij? Wat zijn onze rijkdommen?
Je hoeft niet meteen aan geld of goed te denken,
aan de studiebeurs die maan­de­lijks op je reke­ning komt.

Denk aan alles wat je zo be­lang­rijk vindt
dat je het moei­lijk vindt om het los te laten.
Dit of dat moet voor jou wel zó gaan;
je rijkdom kan je sport zijn, je ontspan­ning
of bepaalde vormen daar­van,
je studie, je familie, bepaalde gewoontes die je hebt,
alles waar eigen­lijk niemand aan mag komen.

Als er iets is waar­van je denkt:
dat vind ik moei­lijk los te laten,
maar eigen­lijk zou het wel beter zijn als ik het deed,
doe het dan maar, probeer het
of zet in ieder geval een stap.

Want Jezus zegt tot de apos­te­len
die Hem vragen wat zij zullen krijgen
die alles hebben achter gelaten,
dat het hon­derd­vou­dige hun deel zal zijn
en eens het eeuwig leven.

Vaak gaan mijn gedachten
naar de weg van mijn roe­ping:
hoe God in Zijn goed­heid en liefde
me heeft geleid en getrokken, ge­roe­pen
om pries­ter te wor­den;
wat ik als pries­ter heb mogen doen en betekenen.
Ook een pries­ter heeft na­tuur­lijk teleur­stel­lingen
en moei­lijk­he­den, al heeft hij geen gezin.
Het is voor geen enkele pries­ter bij­voor­beeld
leuk om te moeten horen
dat bepaalde pries­ters
zich aan jonge mensen hebben vergrepen.
En een pries­ter probeert het geloof door te geven.
Dat zijn allemaal zaadjes
en die zijn terecht geko­men
op heel ver­schil­lende grond.
Niet overal heeft het vrucht gedragen,
daarbij zijn ook de teleur­stel­lingen van een pries­ter:
je hebt je soms zo voor iets ingezet,
maar het lijkt niks gewor­den...,
waar heb je je zo voor uitgesloofd?
Dat is eigen­lijk niet zoveel anders
als ouders dat vaak hebben met hun kin­de­ren.
Je denkt vaak:
ik zal niet dezelfde fouten maken als mijn ouders,
maar je maakt weer andere fouten,
of in ieder geval er gaat weleens iets mis,
ook buiten je schuld.
We moeten dan eigen­lijk niet te veel
in onze men­se­lijke gevoelens blijven hangen,
want God werkt langs Zijn eigen wegen,
we kunnen niet weten
hoe de goede dingen die we zeggen en doen
door­werken in de harten van de mensen
en wat God zal doen met die kleine zaadjes
die wij hebben uitgezaaid.
Wij moeten proberen de goede dingen te doen
en aan God over te laten
hoe het vruchten zal dragen.

Toen Jezus ging sterven aan het kruis
moest Hij alles loslaten, over­ge­ven,
Hij kon niets meer regelen of in eigen hand nemen,
Hij stond mach­te­loos,
maar dat wilde eigen­lijk zeggen
dat alle zin en alle vrucht­baar­heid
van wat er nu ging gebeuren,
van God, van Zijn hemelse Vader, moest komen.
Ook wij wor­den uit­ge­no­digd
om die weg te gaan:
loslaten, over­ge­ven,
zoals ouders dat op een gegeven moment
moeten doen met hun kin­de­ren,
zo moet een pastoor dat met zijn mensen,
zo moeten ouders dat met hun kin­de­ren
en zo moet ie­der­een dat in een situatie
waarin hij zorg heeft voor anderen
of zorg voor zich­zelf,
bij­voor­beeld voor de eigen ge­zond­heid:
uit­ein­delijk moet je alles en ie­der­een
over­ge­ven aan de hemelse Vader
en zeggen:
Hemelse Vader, ik kan ik niets doen,
wilt Gij hen, wilt Gij mij nu be­scher­men en bewaren...

Als het fun­dament maar goed is,
als je maar stevig gewor­teld blijft in goede grond,
dan kan het gaan stormen,
maar je blijft overeind.
En ver­trouw:
Hij gaat met mij mee
ook in de jaren die komen gaan,
Hij zal er altijd zijn;
waarheen de wegen van je leven
ook wor­den geleid,
Hij zegt je
- en Hij zegt aan ons allen -:
Ik ben jouw fun­dament, jouw rots,
Ik ben altijd bij je!


Terug