Arsacal
button
button
button
button


TV-Mis in Laren

24e zondag door het jaar C

Overweging Preek - gepubliceerd: zondag, 15 september 2013 - 1179 woorden
TV-Mis in Laren

Op zon­dag 15 sep­tem­ber was ik in Laren voor de heilige Mis die door de RKK werd uitgezon­den. Het evan­ge­lie was dat van de goede her­der die op zoek gaat naar het verloren schaap, de vrouw die op zoek gaat naar het verloren zilver­stuk en - facul­ta­tief - de parabel van de verloren zoon (Lc. 15, 1-32). Ik heb daarbij de volgende homilie gehou­den.

homilie

We hebben vandaag één van de mooiste evan­ge­lies
van het jaar gehoord:
parabels die Jezus ver­telt
aan de Fari­zeeën en schrift­ge­leer­den
die het maar niks vin­den
dat Jezus zo in de weer is
met tolle­naars en zon­daars.
Het zijn twee verhalen, die gelijkenissen,
waarin we het vaderhart van God ont­moe­ten
- vol liefde en medelij­den -
en die ons willen zeggen
dat je nooit, maar dan ook nooit moet denken
dat je te ver afge­dwaald bent
om nog door Gods liefde bereikt te kunnen wor­den,
dat je nooit moet denken
dat je te erg verloren bent gelopen
om nog door Gods barm­har­tig­heid gevon­den te kunnen wor­den,
of dat je te ver weg bent
en te zeer hebt misdaan tegen de hemel,
dat je niet meer als kind van de hemelse Vader
kunt wor­den opgeno­men.
Als jezelf een liefde­volle vader hebt of hebt gehad,
op wie je altijd kon rekenen,
zal het ge­mak­ke­lijker zijn
iets van Gods barm­har­tig­heid te verstaan.
Mis­schien zal het
voor iemand die een strenge vader had,
met wie de relatie niet goed was,
wel wat moei­lijker zijn
om op God te ver­trouwen,
maar vul je band met de Vader in de hemel
dan maar liever niet in
met de relatie die je met je aardse vader had.
Denk eraan dat God anders is,
een andere Vader,
dat Hij dichtbij en toch zo anders is:
we kunnen Hem niet doorgron­den,
Hij is te hoog, te groot voor ons;
wij zijn als kleine kin­de­ren
die Zijn hand goed vast moeten hou­den,
maar lang niet alles begrijpen.

Waar wij zou­den denken: nu is het genoeg,
waar wij willen kappen
en er een punt achter zetten,
gaat God toch door:
Hij blijft open staan,
Hij blijft naar ons zoeken,
Hij blijft op de uitkijk staan.
Dat is de bete­ke­nis van Jezus’ verhaal
over die her­der
die alles achter laat en erop uit gaat
om dat ene verloren schaap te zoeken,
over die vrouw die heel het huis omkeert en nazoekt
om het ene verloren zilver­stuk te vin­den
en over die vader die altijd maar op de uitkijk staat
in de hoop dat zijn verloren zoon
naar huis zal komen.

Wat er ook gebeurt:
als wij de deur naar God gesloten hou­den:
Hij houdt Zijn deur altijd open.
en Hij zal altijd proberen
om de relatie te her­stel­len,
het ‘open’ te krijgen,
te kloppen aan de deur van ons hart,
ons aan het denken zetten.
“Onrus­tig is ons hart,
totdat het rust vindt in U”,
bad Au­gus­ti­nus al uit eigen erva­ring.

Daardoor sterven heel veel mensen,
die mis­schien allerlei eigen wegen zijn gegaan,
uit­ein­delijk toch verzoend met God.
Ik denk dat ze dan iets van Gods liefde ervaren
en zo hun eigen gelijk
durven los laten
en wat eer­lijker naar zich­zelf durven kijken.
Per­soon­lijk vind ik daarom
het sacra­ment van boete en ver­zoe­ning, de biecht
zo mooi:
dat ik daar in naam van de hemelse Vader
tegen iemand mag zeggen
(of het daar tegen mij mag horen zeggen
als ik ga biechten):
je bent welkom,
het is je ver­ge­ven,
je mag dat allemaal achter je laten
en in Gods naam een nieuw begin maken.

In de biecht slaat God Zijn armen om ons heen,
zoals die vader dat in de parabel doet.

De eerste lezing ging vandaag over het gou­den kalf,
dat stieren­beeld dat de Joden had­den gemaakt
en dat zij als God gingen vereren.
Mozes werd daarover vre­se­lijk kwaad
en nuchter bekeken is het na­tuur­lijk ook wel heel erg dom
om in zo’n gou­den voorwerp een God te zien,
toch gebeurt dat nog iedere dag
en we doen het ook zelf
wanneer we materie boven mensen stellen
en mensen of dingen boven God.
Dan zijn er van die dingen
die we zo be­lang­rijk vin­den,
dat we ze niet los willen laten:
je moet dat hebben,
je moet dat doen,
je moet dat vast­hou­den,
ook al voelen we van binnen ergens wel
dat ze scha­de­lijk voor ons zijn,
dat we ze een te be­lang­rijke plaats hebben gegeven
dat we er een afgod van hebben gemaakt,
een gou­den kalf.

Dat we offers kunnen brengen
is veel en veel be­lang­rijker
om gelukkig te kunnen zijn,
dan alles wat we bezitten,
zeker als we proberen
- zo deed Jezus dat -
om het offer met liefde te brengen.

Geld en plezier,
je leeft maar één keer,
dat was voor de jongste zoon uit de parabel
het be­lang­rijk­ste;
het was de afgod
die hij stelde nog boven zijn vader.
Zijn vader verklaarde hij als het ware ‘dood’,
hij eiste bij zijn vader alvast zijn eigen erf­deel op,
en ver­trok om plezier te maken,
alles uit het leven te halen wat erin zit.

Dacht hij.

Maar het maakte hem juist leeg en arm
en op een gegeven moment kwam hij erachter
dat de relatie met degenen
die er voor hem willen zijn,
die hem lief­heb­ben,
veel en veel be­lang­rijker is.
Want dat gou­den kalf,
die leuke dingen,
dat “je leeft maar één keer”
laten je net in de steek
als je alleen staat en iemand nodig hebt,
als je verdriet hebt
of iets man­keert.

Ouders zijn veel be­lang­rijker dan ‘stappen’.
Dat weten we na­tuur­lijk wel,
maar dat betekent nog niet altijd
dat we dan dus ook de juiste keuzes maken.
Soms trekt ons iets een rare kant op,
dat verre land, waar de parabel het over heeft,
de wil­dernis.

Wat fijn als je dan weer terug kan,
de relatie niet voor altijd stuk is.

Een beetje gebeurt het wel in bijna ieders leven:
Als je zes bent,
denk je dat je vader alles kan
en altijd gelijk heeft;
als je zes­tien bent,
denk je dat je vader niets kan
en zeker nooit gelijk heeft;
als je zesen­twin­tig bent
denk je dat hij mis­schien toch weleens
gelijk had;
als je zesen­der­tig bent,
merk je dat je vader best veel deed en kon
en vaak ook wel gelijk had
en als je hem dan eenmaal moet missen
en hij naar de hemel is,
dan denk je:
had ik hier of daar nog maar eens over kunnen praten,
was hij er nog maar;
en dan komt er in je hart mis­schien
weer meer gevoel en meer ver­trouwen
dat er achter de vader
die we hier op aarde hebben of hebben gehad,
nog een andere, hemelse Vader staat,
die er altijd voor je is,
die bij je is en met je gaat
en die je opvangt
als je dit aardse leven
af moet geven.

De apostel Paulus kon het zijn leven lang niet vergeten,
we hoor­den het in de tweede lezing van vandaag:
Paulus was ver van de weg af geweest:
“ik was ... een godslaste­raar,
een ver­vol­ger en gewel­denaar”,
schrijft hij.
Maar God liet hem niet vallen:
“Mij is barm­har­tig­heid bewezen...
Jezus ... kwam om zon­daars te red­den
en de eerste van hen ben ik”.

God houdt van ons.
Er zijn geen voor­waar­den,
of kleine lettertjes,
we blijven altijd welkom.
AMEN

Terug