Arsacal
button
button
button
button


Wie dienaar is, kan koning zijn.. (niet pesten!)

Feest van Christus Koning

Overweging Preek - gepubliceerd: zondag, 24 november 2013 - 1089 woorden
Het jubilerende 'putje' voor de genadekapel in Heiloo
Het jubilerende 'putje' voor de genadekapel in Heiloo

In Heiloo heb ik het feest van Christus Koning gevierd. De bede­vaart­plaats bereidt zich voor op het 300 jarig jubileum van het herstel van de bede­vaart­plaats en het zoge­noemde 'Runx­put­won­der', waarbij de oude bron die onder het puin bedekt lag, weer begon te stromen en het centrum werd van de heroplevende devotie voor Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Hier volgt de homilie die ik bij deze gelegen­heid heb gehou­den.

Homilie

We hebben bijna allemaal weleens
met ‘pesten’ te maken gehad.
Mis­schien bent U als kind gepest,
dat is meestal iets
wat je een leven lang niet vergeet
en wat lit­te­kens achterlaat op de ziel van een kind.
Het is heel goed
dat er te­gen­woor­dig veel aan­dacht voor wordt gevraagd
en er allerlei pro­gram­ma’s wor­den ont­wik­keld
om dat pesten tegen te gaan.
Heel vaak weet iemand die pest
niet wat die een ander aan doet.
Voor kin­de­ren die anderen pesten geldt daarom dikwijls
de bede van Jezus
voor degenen die Hem aan het kruis sloegen:
“Vader, vergeef het hun,
want zij weten niet wat zij doen”.
één van de punten van een anti-pest­pro­gramma
is dan ook vaak:
dat een kind dat pest moet gaan leren beseffen
wat het een ander kind aandoet.
Ook in het dio­ce­saan centrum in Heiloo
wordt een anti-pest­pro­gramma aan­ge­bo­den,
want dat heeft een verbin­ding
met allerlei chris­te­lijke waar­den.
Een kind dat anderen pest
heeft eigen­lijk te weinig oog
voor wat hij een ander aandoet
en ingaan op het pest­ge­drag
kan een mooi uitgangs­punt zijn
om kin­de­ren meer inle­vings­ver­mo­gen bij te brengen.
Maar niet alleen kin­de­ren leven zich vaak
maar weinig in anderen in.
Hoe vaak over­komt het ons­zelf niet
dat we in een gesprek aan­dacht vragen
voor onze eigen gevoelens,
voor wat we zelf hebben mee­ge­maakt,
maar aan het eind van het gesprek
nog nau­we­lijks weten
hoe het met die ander staat.
Soms denken mensen van zich­zelf:
“Ik kan goed luis­te­ren”,
maar het zou niet gek zijn
om eens de proef op de som te nemen
en ons na een gesprek af te vragen:
Hoe heeft mijn gespreks­part­ner dit gesprek ervaren?
Wat was voor hem of haar be­lang­rijk?
Heb ik die ander gelegen­heid gegeven zich te uiten?

En na­tuur­lijk zijn er onder vol­was­se­nen ook mensen
die anderen pesten.
Wie weleens naar ‘de rij­dende rechter” kijkt,
weet maar al te goed
hoe las­tig en onverdraag­zaam
mensen voor elkaar kunnen zijn.

En we zijn na­tuur­lijk zelf ook niet volmaakt,
ik althans niet.

Vandaag vieren we het feest van Christus Koning,
de laatste zon­dag
van het ker­ke­lijk jaar,
ook het li­tur­gisch jaar genoemd.
Volgende week begint het nieuwe ker­ke­lijk jaar
met de eerste zon­dag van de Advent;
dan richten we onze blik alweer op het naderende kerst­feest.
Als de li­tur­gie het heeft over “Christus Koning”,
moet U daarbij niet denken
aan een moderne koning,
die lintjes en sch­ou­derklopjes uit­deelt
en wijze woor­den spreekt
en een geliefd symbool van nationale een­heid is.
Nee, het gaat hier over een vorst,
die alles voor het zeggen heeft,
die mach­tig is,
aan wie je niet voorbij kunt gaan.
Hij is de Heerser over het heelal,
de koning over heel de schep­ping.
Die almach­tige Heer
ont­moe­ten we vandaag in het evan­ge­lie
als de minste van ons allen:
een crimineel,
wiens han­den en voeten
zijn vast­ge­spij­kerd op een kruis;
een man zon­der enige luister of aan­trek­ke­lijk­heid,
die bloedt uit won­den
over Zijn hele lichaam.
De kroon van deze koning is van doornen­tak­ken
die tot bloe­dens toe
in Zijn hoofd zijn gedrukt.
En Hij wordt gepest:
Hij was al geslagen
en in het evan­ge­lie vandaag
wordt Hij uitgelachen,
er wordt met Hem gespot
en Hij wordt gehoond.

Dat is een won­der­lijke bood­schap
op dit feest van Christus Koning:
de Heer van hemel en aarde,
wordt heel klein, mach­te­loos, gepest.

Als mensen, bij­voor­beeld kin­de­ren anderen pesten,
hebben ze ergens de behoefte
anderen te kleineren,
andere mensen klein te maken, klein te hou­den
en zich­zelf te verheffen;
maar ware groot­heid
zal juist eer geven aan een ander
en zelf genoegen nemen
met een kleinere plaats.
Waar­lijk groot ben je
als je de eer kunt laten aan een ander,
als een ander er mag zijn,
als je niet zozeer een behoefte volgt
dat anderen moeten zien en waar­de­ren
wat je allemaal hebt gedaan,
maar genoegen neemt
met een kleine plaats in de schaduw,
ja, als je zelfs probeert
om in de schaduw te blijven,
niet te veel licht
op je eigen persoon te laten vallen.

God is groot,
Jezus is groot,
Hij hoefde zich niet te bewijzen,
Hij ís Koning
en ieder moment dat we adem hebben,
is aan Hem te danken.
Wij zijn allemaal kleine mensen,
af­han­ke­lijke mensen,
niets hebben we uit­ein­delijk van ons­zelf,
alles is gekregen.
Maar Hij is wer­ke­lijk groot:
Hij is een Koning
in en door en voor wie
alles geschapen is,
hoofd en oorsprong van alles
en Hij heeft ons ontrukt
aan het domein van de duisternis,
zoals de tweede lezing vandaag zei.
Kortom, alles hebben wij aan Hem te danken.
Maar Hij die dus wer­ke­lijk groot is,
heeft zich klein gemaakt,
Hij heeft zich laten vastspijkeren,
Hij heeft zich uit laten lachen,
laten geselen en bespotten,
Hij heeft zich laten pesten.

Dit is niet om te zeggen
dat het niet erg is als kin­de­ren gepest wor­den,
want dat is het wél!
Het is ook niet om te zeggen,
dat daar niets aan gedaan moet wor­den,
want dat moet wél!

Maar dit is wel om te zeggen
dat we niet moeten pesten,
want als we pesten
proberen we ons te verheffen boven anderen
en anderen naar bene­den te drukken.
We gunnen anderen dan niet
het licht in de ogen.

We wor­den juist uit­ge­no­digd
om met anderen mee te leven,
er vooral voor de zwaksten te zijn,
liefde en begrip te hebben voor wie wellicht
wat min­der kan, wat min­der doet, wat min­der heeft
maar niet min­der is,
want die mens is een schepsel Gods,
gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God.
We wor­den juist ge­roe­pen
om het kleine, het zwakke te eren
en in die eerbied voor het kleine
ligt onze red­ding,
zoals die goede moor­de­naar
- die mis­da­diger die naast Jezus hing -
zo goed erkende toen die zei:
“Jezus, denk aan Mij,
wanneer Gij in uw ko­nink­rijk geko­men zijt”.
Hij snapte het,
hij bezat de eenvoud en de nede­rig­heid
waar­mee je in het rijk van God kunt komen.

Onder dat kruis van Jezus
stond Maria.
Zij leed met Hem mee,
zij was als moe­der en als gelo­vi­ge
innig verbon­den
met wat haar Zoon daar overkwam.
Zij stond daar met die hou­ding van geloof,
van overgave, ver­trouwen en dienst­baar­heid.
Zij leert ons, met haar Zoon:
Wie wil dienen, zal heersen,
wie die­naar kan zijn en de minste,
die kan koning zijn en heer.

Laten we dat voor­beeld volgen.
AMEN.

Terug