‘Communio’: zoek wat je verbindt....
Overwegingen over de Kerk - 4, bij de 50e verjaardag van Lumen Gentium
Dat de Kerk een gemeenschap is en de priester en diaken dienaars zijn van die gemeenschap, betekent dat priesters en diakens mensen van ‘communio’ moeten zijn. De volgende overweging bij een gedeelte van het tweede hoofdstuk van Lumen Gentium, de Constitutie over de Kerk, gaat hierover.
Het is het vierde deel in een serie overwegingen over deze Constitutie van het tweede Vaticaans concilie, die eerder tijdens een retraite voor de priesters en diakens van het bisdom Roermond gehouden zijn.
Dienaar van (de) gemeenschap
Een priester of diaken is op een bijzondere wijze geroepen om dienaar van gemeenschap, van communio te zijn. Het tweede Vaticaans concilie heeft ons geleerd om naar andere mensen te zien niet op een scheidende en veroordelende manier maar op een verbindende wijze: wat geeft mij een band met andere gelovigen, met andere mensen? Hoe kan ik hen uitnodigen, erbij betrekken? Dat is een vraag die het concilie ons keer op keer probeert te laten stellen door te wijzen op elementen die mensen en gelovigen met elkaar verbinden. De communio-gedachte die als zodanig meer na het tweede Vaticaans concilie is gegroeid en die tenslotte is uitgewerkt in het reeds vermelde document van de Congregatie voor de geloofsleer, Communionis Notio (1992), is daar een mooie uitdrukking van: de ecclesiologie van het tweede Vaticaans concilie kan zeer goed worden samengevat en uitgedrukt door dit begrip communio, gemeenschap.
Verwelkomend: wat hebben we gemeen?
Zo ziet Lumen Gentium gradaties in communio. De Kerk-constitutie en andere documenten van het concilie - denk bijvoorbeeld aan het decreet Unitatis Redintegratio over het oecumenisme - kijken niet zozeer naar andere, niet-katholieke godsdiensten vanuit de gedachte: wat is daar niet goed, wat klopt er niet met de katholieke leer; zij kijkt niet vanuit het “anathema sit” (“hij zij in de ban”), maar vanuit de gedachte: wat bindt ons met hen, zonder uit het oog te verliezen dat er ook verschillen zijn. Zo begint Lumen Gentium 15 met de woorden: “Met de gelovigen die de erenaam van christenen dragen, doch het volledige geloof niet belijden, of de eenheid van gemeenschap onder de opvolger van Petrus niet in stand houden, voelt de Kerk zich op velerlei wijze verbonden”. De Latijnse tekst zegt het misschien nog iets sterker, daar staat “Ecclesia semetipsam novit... coniunctam”: de Kerk weet zich verbonden.... Eerder zagen we dit bij de bespreking van Lumen Gentium 8 over de bestanddelen van heiliging en waarheid die er ook buiten de katholieke Kerk te vinden zijn. Deze benadering geeft niets prijs, zij geeft zelfs duidelijk aan dat er verschillen zijn en die worden geenszins gerelativeerd tot een mening of een vrije kwestie, maar de tekst is tegelijk respectvol en getuigt van openheid naar deze andere christenen. Hier geeft het concilie ons allen een pastorale houding aan die voor ieder van ons kenmerkend moet zijn en die paus Franciscus tot uitdrukking heeft gebracht in zijn reeds aangehaalde wapenspreuk “miserando atque eligendo”: het gaat erom iedere mens en - waarom niet? - iedere groep tegemoet te treden met hartelijke openheid, niet veroordelend of oordelend, maar verwelkomend, uitnodigend. Een weg van bekering en levensvernieuwing begint vrijwel altijd met je aanvaard en bemind te weten. Haal je neus niet op voor die of die maar probeer hem of haar te leren kennen met een innerlijke kennis en die persoon werkelijk “af te halen” en hopenlijk mee te nemen op de weg van Jezus Christus: “Volg mij”. We kennen dit uitgangspunt vanuit de biecht en de geestelijke leiding: het is ons geleerd in dat kader verwelkomend en hartelijk te zijn en we hebben het hopenlijk ook zelf ervaren: een priester - geestelijk leidsman, biechtvader - die ons begreep, die begrip had voor wie wij waren, voor wat wij hadden doorstaan, voor hoe wij gegroeid waren en hoe we waren geworden tot wie we nu zijn. De geestelijke leiding begon in zeker zin daar waar wij begrepen werden, ons begrepen voelden en waar een zekere openheid in ons hart aanwezig was om de genade welkom te heten.
Verbondenheid waar je de Geest aanwezig weet...
Daar komt nog iets bij. Er zijn mensen met wie wij inhoudelijk heel erg één zijn: zij staan volledig en met volle overtuiging achter het katholieke geloof. Zij zijn misschien zelfs onze vrienden, we kunnen goed met hen overweg en kunnen met hen gemakkelijk praten over tal van kerkelijke onderwerpen. Toch zal dat heel vaak slechts een uiterlijk, in feite zakelijk gesprek zijn waarin wij als gelovige, als persoon met een innerlijke geloofsovertuiging, als iemand die geleid wordt door de heilige Geest, niet direct betrokken zijn. Het is een gesprek over koetjes en kalfjes, al zijn dat ook kerkelijke koetjes en kerkelijke kalfjes. De oorzaak dat het gesprek op dat niveau gelegen is, kan gewoon zijn dat mannen nu eenmaal niet zo gemakkelijk over hun diepste zielenroerselen spreken. Van mede-priesters of mede-diakens zullen we vaak alleen incidenteel en in bepaalde omstandigheden ervaren dat zij echt godsdienstige mensen zijn. Eigenlijk is dat natuurlijk wel een beetje bijzonder: dat we niet communiceren over wat ons ten diepste beweegt....
Dat innerlijke contact, waarin we de werking van de heilige Geest in de ander mogen bespeuren, de goedheid van diens mens-zijn, zijn geloof, hoop en liefde, zijn hart, is daarentegen niet altijd zozeer aan de grenzen van een Kerk of kerkelijke gemeenschap gebonden. Dat werd ik bijvoorbeeld op bijzondere wijze gewaar toen ik een paar jaar geleden met een groep priesters op de priestervakantie logeerde in een hotel in Zwitserland, dat toebehoorde aan een familie die lid was van de hersteld hervormde kerk, een stevig reformatorische geloofsgemeenschap. Buiten onze groep waren het vrijwel uitsluitend gezinnen van die denominatie die daar hun vakantie doorbrachten en zij werden vergezeld door een dominee, hoogleraar vanuit hun kerkgenootschap aan de vrije universiteit in Amsterdam. Iedere avond was er een avondgebed met lange preek over een van de psalmen. Ondanks de verschillen in geloof die er ongetwijfeld waren en die door sommige deelnemers uit en te na maar heel vriendschappelijk werden bediscussieerd, konden we een grote innerlijke verbondenheid ervaren.
De Constitutie over de Kerk heeft dit herkend en aangeduid in nummer 14. Enerzijds wordt daar het doopsel genoemd als basis voor eenheid en Kerk-zijn, zodat we kunnen zeggen dat er tussen ons en alle gedoopten een zekere communio bestaat, ook als die niet volledig is, door het doopsel. Maar voor veel mensen blijft het doopsel helaas een uiterlijk stickertje dat op het voorhoofd is geplakt, het heeft geen of nauwelijks gevolgen voor hun mens-zijn.
Drie elementen van communio...
Vervolgens noemt de Constitutie drie structuur-elementen die maken dat de communio sterker of minder sterk is: dat zijn het geloof, de sacramenten en het kerkelijk bestuur, drie aspecten van geloofsbeleving die beantwoorden aan de drie munera, de gaven of taken van verkondiging (de profetische taak), heiliging (priesterlijke taak) en bestuur (koninklijke of herderlijke taak). Het zijn drie “banden”(“vincula”) die maken dat wij voledig zijn ingelijfd in de kerkelijke gemeenschap. Op deze terreinen zullen we ons meer één weten met iemand anders in de mate waarin wij het katholieke geloof met die persoon kunnen delen. Zo staat een gelovige van een oosterse Kerk - een oude oosterse Kerk of één van de orthodoxe Kerken - dichter bij ons dan iemand uit de Reformatie.
... en het innerlijk moment...
Tegelijkertijd is daar dat innerlijke moment, dat vaak dwars door de meer of minder grote inhoudelijke verschillen heenloopt. Hier gaat het om de vraag of iemand met de Geest begiftigd is, in de liefde volhardt, in de schoot van de Kerk met zijn hart aanwezig blijft. Tot drie maal toe wordt dat ‘innerlijk moment’ in Lumen Gentium 14 aangeduid. Natuurlijk geldt hier het evangelie-woord over het niet oordelen: wij kunnen de gradatie en de warmte van iemands geloof, de goedheid van iemands persoon en intenties niet afmeten, dat oordeel is aan God, maar het is wel de kern van de zaak. Farizeïsme, of - zoals paus Franciscus dat herhaaldelijk heeft genoemd: - een “wereldlijke spiritualiteit” is uit den boze! De Constitutie voegt dat er bijna als een waarschuwing aan ons adres aan toe: “Indien [de kinderen van de Kerk] aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger geoordeeld worden”. Formeel ben je wellicht - en hopenlijk - helemaal in lijn met de kerkelijke vereisten, maar geef je werkelijk je hart aan Hem in wat je doet voor Christus en de Kerk?
Dialoog
Wat verbindt mij met de persoon die voor mij staat? Dit is in feite een vraag naar iets gemeenschappelijks, naar “common ground” en dus naar een vertrekpunt voor een dialoog. Het is deze dialoog die in het tweede Vaticaans concilie steeds opnieuw uitgangspunt is voor de benadering van andere groepen en mensen met andere overtuigingen dan de onze. Paus Paulus VI heeft de waarde van de dialoog uitgewerkt in het derde deel van zijn programmatische Encycliek Ecclesiam Suam van 6 augustus 1964. In deze Encycliek over de Kerk riep de paus op tot een zelfonderzoek dat er in zou moeten bestaan zich meer bewust te worden van het mysterie en het ideaalbeeld van de Kerk en dat zou ertoe moeten leiden dit ideaalbeeld van de Kerk te vergelijken met de huidige situatie; zo zouden de leden van de Kerk zich moeten vernieuwen om beter aan dat ideaalbeeld te beantwoorden en zij zouden zich moeten openen om in dialoog te treden met de mensen van hun tijd. Zelfonderzoek, vernieuwing en dialoog, zijn dus de drie grote thema’s van deze mooie Encycliek, die tijdens het tweede Vaticaans concilie is geschreven. Uit deze benadering blijkt al wel waar het de paus om gaat: de leden van de Kerk moeten reflecteren op hun eigen leven en zich vernieuwen, wat duidelijk maakt dat zij in een zekere bescheidenheid allereerst naar hun eigen zonden en tekortkomingen dienen te kijken. Dat wil niet zeggen dat zij hun eigen overtuiging prijs moeten geven noch dat verkondiging niet meer nodig zou zijn: de paus noemt verkondiging duidelijk het eerste apostolaat, de eerste opdracht van de Kerk; en dialoog vereist helderheid van uitdrukking, zodat de dialogerenden elkaar goed kunnen begrijpen; maar er moet ook sprake zijn van gematigdheid, vertrouwen en opvoedkundige prudentie (n. 81). Dialoog veronderstelt wellevendheid, hoogachting en respect voor de ander, welwillendheid en goedheid (n. 78).
Talenten
Verbindingen proberen te leggen en uitgaan van wat ons verbindt. Natuurlijk spelen hierin voor ieder van ons de specifieke gaven een rol die wij van God hebben ontvangen. Lumen Gentium 13 beklemtoont dit: wij hebben allen een eigen genade en roeping van God ontvangen. Daarbij gaat het niet alleen om de roeping om priester of diaken te zijn of een andere levensstaat te aanvaarden, maar ook om de wijze waarop wij deze roepingen beleven en in de praktijk brengen. Allen hebben wij de roeping om de gaven die God ons heeft toevertrouwd dienstbaar te maken om de onderlinge communio rijker te maken. Bepaalde talenten kunnen we ontwikkelen, zoals ons vermogen om met andere mensen in contact te treden - en dat moeten we zeker proberen te doen -, maar ook dan blijft staan dat ieder van ons zijn sterkere en minder sterke punten heeft. We moeten ons niet fixeren op wat we wellicht minder goed kunnen, maar proberen de gaven die de Heer ons heeft geschonken te ontwikkelen. Heel vaak heb ik mogen zien dat een priester die in zijn seminarie-tijd niet als bijzonder talentvol werd gezien, omdat zijn talenten in die omgeving minder in het oog sprongen, in de pastorale praktijk juist succesvol was.
Waar liggen Uw talenten? Gebruik ze om in contact te treden met mensen, mensen te verenigen, misschien langs informele wegen, maar uiteindelijk rond de Heer! De een heeft een charisma om met kinderen of jongeren om te gaan, een ander is goed in het bezoeken van ouderen en zijn zorg voor hen heeft een uitstraling naar de familie, nog een andere priester voetbalt niet onverdienstelijk en zet zich met zijn voetbalteam in voor projecten in Ethiopië, die zij ook hebben bezocht; die reis is voor hen allen een belangrijke geloofservaring geworden; een diaken zet zich vanuit Kerk en geloof in voor allerlei sociale, caritatieve projecten en heeft daardoor een flink aantal mensen verbonden met het kerkelijk leven; weer een ander zet zich in voor gezinnen of probeert gemeenschappen te vormen van mensen die stapje voor stapje het geloof samen willen beleven en elkaar daarin willen steunen. Allemaal mooie initiatieven, die te maken hebben met de gaven, het charisma van bepaalde personen dat op deze wijze vruchtbaar wordt.
Dikwijls ervaren we dat we niet veel kunnen, dat achteruit gaat waar we ons voor inzetten, dat we weinig vruchtbare bodem vinden. Het heeft geen zin meer geweld te gebruiken om een zaadje toch in een bodem te willen persen, die te ondiep is om het te kunnen ontvangen. Maar we moeten zaaien, veel zaaien, met gulle hand, waarbij het hartelijk contact met de mensen ons voertuig is. Ook dat praatje op straat, in de supermarkt, bij de school is van waarde; uiteindelijk doen we alles voor Onze Lieve Heer en Hij is degene die het beheer heeft over de genades! Of en hoe het vrucht gaat dragen is niet aan ons, maar we moeten geloven in de mogelijkheid dat het vrucht draagt, zelfs al is het na jaren.
Kortom, laten we mensen van communio, van verbinding zijn!
Verbindingen met niet-christenen
Ook waar het gaat om degenen die geen christen zijn, ziet het Concilie verbindingen: “Zij ... die het evangelie nog niet hebben aangenomen, staan niettemin om velerlei redenen naar het volk van God gericht”, luiden de eerste woorden van Lumen Gentium 16. Die relaties met de niet-christenen worden uitgewerkt in de Verklaring Nostra Aetate en voor wat de niet-gelovigen betreft in de pastorale Constitutie Gaudium et spes 19-21. Allereerst wordt in Lumen Gentium 16 aan het Joodse volk gedacht met wie wij als christenen op een bijzondere manier verbonden zijn. Natuurlijk gaan onze gedachten uit naar de verschillende tekens van respect en nabijheid die de pausen na het concilie aan het Joodse volk hebben gegeven, zoals het bezoek van paus Johannes Paulus II aan de synagoge van Rome (13 april 1986), de bede om vergeving en het bezoek aan Israel in het jaar 2000, waarbij de paus ook de klaagmuur heeft bezocht; we kennen allen het beeld van paus Johannes Paulus II die een briefje met een bede om vergeving in de klaagmuur stopt. Onvergetelijk blijven ook het bezoek van paus Benedictus XVI in 2009 en het bezoek van paus Franciscus in 2014. Deze bezoeken en de verschillende ontmoetingen tussen Joden en christenen alsmede de erkenning van het leed dat de Joden is aangedaan en de veroordeling van antisemitisme hebben veel bijgedragen aan de goede verhoudingen. Er is inderdaad nogal wat veranderd in de verhouding tussen de katholieke Kerk en de Joden. Toen de paus Nederland bezocht was een bezoek aan een synagoge - gewenst door de paus - nog niet mogelijk. Rabbijn A. Soetendorp heeft weleens gezegd dat deze weigering een van de weinige dingen in zijn leven is waarvan hij vindt dat hij zich daar tegenover God voor moet verantwoorden. Er is veel meer begrip gegroeid. In zekere zin is het allemaal begonnen met de privé-audiëntie die paus Johannes XXIII ooit aan Jules Isaäc en een groep vooraanstaande Joden verleende. De paus - Angelo Giuseppe Roncalli - die in de oorlog veel voor Joden had gedaan, kwam binnen met de woorden “Sono Giuseppe, vostro fratello” (“Ik ben Jozef, uw broeder”, Gen. 42,8). Het is die houding van openheid, van dialoog, van respect, van verbinden die ons hier wordt voorgeleefd en die cruciaal is voor een priester. Wij dienen iedere mens open en respectvol te benaderen. We zoeken verbindingen, geen scheidingen, we willen uitnodigen, niet afstoten.
Vervolgens wordt door de Constitutie aan de moslims gedacht. Wederom wordt uitgegaan van wat ons met hen verbindt met name dat zij de Schepper, de éne, barmhartige God aanbidden, die de mensen op de jongste dag zal oordelen. Daarmee doet het Concilie geen uitspraak over het Godsbeeld van de Islam, maar het geeft aan waar een aanknopingspunt ligt. Dit maakt ons duidelijk dat we als priesters en vertegenwoordigers van de katholieke Kerk ons niet moeten laten verleiden respectloos over de Islam te spreken. Natuurlijk is duidelijk dat terroristen en plegers van aanslagen zich nogal eens op de Islam beroepen en er helaas veel geweld wordt gepleegd met een beroep op Islamitische waarden. Dit moet ons voorzichtig maken en alert om situaties te vermijden en tegen te gaan waarin Islamitisch fundamentalistisch gedachtegoed kan gedijen. Tegelijk proberen we vanuit de katholieke Kerk de dialoog met de Islam aan te gaan en moeten we niet uit het oog verliezen dat er vele vrome, vredelievende moslims bestaan, die het geweld afkeuren. Juist het contact met gelovige christenen kan aan hen duidelijk maken dat het westen niet alleen een poel van goddeloosheid is.
Uiteindelijk ziet het Concilie in Lumen Gentium 16 en in Gaudium et Spes 16 met name in het geweten iets dat ons met alle mensen van goede wil verbindt. De klassieke uitdrukking “doopsel van begeerte” wordt in feite door het Concilie ingevuld als: een mens die zoekt naar de waarheid, die eerlijk en oprecht zijn geweten probeert te volgen en de stappen tracht te zetten die dit geweten ingeeft en zo op weg gaat naar Christus. Niet voor niets richten de Constitutie Gaudium et Spes en verschillende pauselijke documenten zich tot alle mensen van goede wil (vgl. GS 2). Het geweten speelt dus een heel belangrijke rol. Wie zijn eerlijke geweten volgt zit subjectief altijd goed, al impliceert dat natuurlijk een openheid om dat geweten te vormen, te ontwikkelen, te verdiepen.
Wel missioneren...
Dit alles wil zeker niet zeggen dat we niet zouden moeten missioneren. De opdracht tot missionering is juist de primaire taak die de Kerk van haar Heer heeft gekregen: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen...”. Lumen Gentium 17 wijst hierop. Hoe belangrijk evangelisatie en missionering zijn ondervinden we in onze samenleving waar zoveel christelijke waarden verdwijnen en we eigenlijk dagelijks de pijn ervaren om mensen die geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, die zoveel hebben ontvangen, maar hun Schepper en de Gever van al dat goeds niet kennen, noch de zin en het doel van hun leven en de weg naar het geluk, hier en in het hiernamaals....
Het is goed de liefde voor hen allen te voeden en te beleven, onder meer door met grote hartelijkheid voor hen te bidden.
Lezen: Lumen Gentium 14-17