Klein worden, opdat Hij bekend wordt....
De homilie van onze nieuwe paus voor de kardinalen
Paus Leo XIV heeft vrijdagochtend 9 mei zijn eerste homilie gehouden in de Sixtijnse kapel voor de kardinalen. Hieronder deze magnifieke tekst in het Nederlands.
HEILIGE MIS PRO ECCLESIA GECELEBREERD DOOR DE PAUS MET DE KARDINALEN
HOMILIE VAN DE HEILIGE VADER LEO XIV
Sixtijnse Kapel, Vrijdag 9 mei 2025
Ik zal beginnen met een woord in het Engels, en de rest is in het Italiaans.
Zegeningen door het ambt van Petrus
Maar ik wil de woorden uit de responsorie psalm herhalen: “Ik zal een nieuw lied voor de Heer zingen, want Hij heeft wonderbare dingen gedaan.”
En inderdaad, niet alleen met mij, maar met ons allen. Mijn broeders kardinalen, terwijl we vanmorgen deze viering vieren, nodig ik u uit om de wonderbare dingen te erkennen die de Heer heeft gedaan, de zegeningen die de Heer over ons allen blijft uitstorten door het ambt van Petrus.
U hebt mij geroepen om dat kruis te dragen en gezegend te zijn met die missie, en ik weet dat ik op ieder van u kan rekenen om met mij mee te gaan, terwijl wij doorgaan als Kerk, als gemeenschap van vrienden van Jezus, als gelovigen om het goede nieuws te verkondigen, om het evangelie te verkondigen.
Gij zijt de Christus
Vanaf hier in het Italiaans.
“U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt 16,16). Met deze woorden drukt Petrus, wanneer hij samen met de andere leerlingen door de Meester wordt ondervraagd over zijn geloof in Hem, in het kort het erfgoed uit dat de Kerk al tweeduizend jaar lang, door de apostolische opvolging, bewaart, verdiept en doorgeeft.
De enige Verlosser
Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God, dat wil zeggen de enige Verlosser en de openbaarder van het gelaat van de Vader.
Mens geworden
Om zich dicht bij de mensen te brengen en voor hen toegankelijk te worden, heeft God zich in Hem aan ons geopenbaard in de vertrouwende ogen van een kind, in de levendige geest van een jongeman, in de volwassen gelaatstrekken van een man (cf. Concilie van Vaticanum II, Past. Const. Gaudium et spes, 22), totdat Hij na de verrijzenis aan de zijnen verscheen in zijn verheerlijkte lichaam. Zo heeft Hij ons een model van heilige menselijkheid getoond dat wij allen kunnen navolgen, samen met de belofte van een eeuwig lot dat al onze grenzen en vermogens te boven gaat.
Gave en opgave
Petrus vat in zijn antwoord beide aspecten samen: de gave van God en de weg die we moeten bewandelen om ons door Hem te laten veranderen, onlosmakelijk verbonden dimensies van de verlossing, toevertrouwd aan de Kerk om ze te verkondigen voor het welzijn van de mensheid. Aan ons toevertrouwd, door Hem uitverkoren voordat wij in de schoot van onze moeder werden gevormd (cf. Jer 1,5), herboren in het water van het doopsel en, boven onze grenzen en zonder onze verdienste, hierheen gebracht en van hieruit gezonden, opdat het evangelie aan alle schepselen zou worden verkondigd (cf. Mc 16,15).
Beheerder, ten behoeve van de Kerk
In het bijzonder heeft God, door mij door uw gelofte te roepen om de eerste van de apostelen op te volgen, deze schat aan mij toevertrouwd, opdat ik met zijn hulp een getrouwe beheerder ervan zou zijn (cf. 1 Kor 4,2) ten behoeve van het hele mystieke Lichaam van de Kerk, opdat zij steeds meer een stad op de berg zou zijn (cf. Ap 21,10), een ark van heil die door de golven van de geschiedenis vaart, een vuurtoren die de nachten van de wereld verlicht. En dat niet zozeer dankzij de pracht van haar structuren en de grootsheid van haar bouwwerken - zoals de monumenten waarin wij ons bevinden -, maar door de heiligheid van haar leden, van dat “volk dat God zich verworven heeft om de grote daden van Hem te verkondigen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr 2,9).
Wie zeggen de mensen?
Aan de vooravond van het gesprek waarin Petrus zijn geloofsbelijdenis aflegt, is er echter nog een andere vraag: “Wie zegt het volk dat de Mensenzoon is?” (Mt 16,13). Dat is geen triviale vraag, maar raakt aan een belangrijk aspect van ons ambt: de werkelijkheid waarin we leven, met haar beperkingen en mogelijkheden, haar vragen en overtuigingen.
“Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?” (Mt 16,13). Als we nadenken over de scène waarover we ons buigen, kunnen we op deze vraag twee mogelijke antwoorden vinden, die evenzoveel houdingen schetsen.
Een rare figuur?
Allereerst is er het antwoord van de wereld. Matteüs benadrukt dat het gesprek tussen Jezus en zijn volgelingen over zijn identiteit plaatsvindt in het prachtige stadje Caesarea Filippi, rijk aan luxueuze paleizen, gelegen in een betoverende natuurlijke omgeving, aan de voet van de Hermon, maar ook de zetel van wrede machtscirkels en het toneel van verraad en ontrouw. Dit beeld spreekt tot ons van een wereld die Jezus beschouwt als een volstrekt onbelangrijk persoon, hooguit een merkwaardige figuur, die verwondering kan wekken door zijn ongebruikelijke manier van spreken en handelen. En dus, wanneer zijn aanwezigheid hinderlijk wordt voor de eisen van eerlijkheid en de morele normen die hij stelt, zal deze 'wereld' niet aarzelen om hem af te wijzen en uit te schakelen.
Een profeet als de andere?
Dan is er nog een ander mogelijk antwoord op de vraag van Jezus: dat van het gewone volk. Voor hen is de Nazarener geen 'bedrieger': hij is een rechtschapen man, iemand met moed, die goed spreekt en juiste dingen zegt, net als andere grote profeten in de geschiedenis van Israël. Daarom volgen zij hem, tenminste zolang zij dat kunnen doen zonder al te veel risico's en ongemakken. Maar zij beschouwen hem slechts als een mens, en daarom laten ook zij hem in tijden van gevaar, tijdens de Passie, in de steek en gaan teleurgesteld weg.
Actueel
Opvallend is hoe actueel deze twee houdingen zijn. Zij belichamen namelijk ideeën die wij gemakkelijk terug kunnen vinden - misschien in andere bewoordingen, maar inhoudelijk identiek - in de mond van veel mannen en vrouwen van onze tijd.
Ook vandaag de dag zijn er nogal wat contexten waarin het christelijk geloof als iets absurds wordt beschouwd, voor zwakke en weinig intelligente mensen; contexten waarin andere zekerheden de voorkeur krijgen, zoals technologie, geld, succes, macht en plezier.
Noodzaak om te getuigen van het evangelie
Het zijn omgevingen waar het niet gemakkelijk is om het evangelie te getuigen en te verkondigen en waar gelovigen worden bespot, tegengewerkt, veracht of hooguit verdragen en bemind. Toch zijn het juist daarom plaatsen waar de missie dringend nodig is, omdat het gebrek aan geloof vaak dramatische gevolgen heeft, zoals het verlies van de zin van het leven, het vergeten van barmhartigheid, de schending van de waardigheid van de persoon in zijn meest dramatische vormen, de crisis van het gezin en vele andere wonden waar onze samenleving in hoge mate onder lijdt.
Ook vandaag de dag ontbreken de contexten niet waarin Jezus, hoewel gewaardeerd als mens, wordt gereduceerd tot een soort charismatische leider of supermens, en dat niet alleen onder niet-gelovigen, maar ook onder veel gedoopten, die zo op dit niveau in een feitelijk atheïsme terechtkomen.
In deze wereld...
Dit is de wereld die ons is toevertrouwd, waarin wij, zoals paus Franciscus ons zo vaak heeft geleerd, geroepen zijn om het vreugdevolle geloof in Christus Verlosser te getuigen. Daarom is het ook voor ons essentieel om te herhalen: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt 16,16).
Persoonlijke relatie met de Heer
Het is essentieel om dit in de eerste plaats te doen in onze persoonlijke relatie met Hem, in onze dagelijkse toewijding aan bekering. Maar ook als Kerk, door samen te leven in onze verbondenheid met de Heer en door iedereen het goede nieuws te brengen (cf. Concilie van Vaticanum II, Dogmatische Constitutie Lumen gentium, 1).
De dienst van Petrus
Ik zeg dit in de eerste plaats voor mijzelf, als opvolger van Petrus, nu ik mijn missie als bisschop van de Kerk in Rome begin, geroepen om in liefde de universele Kerk voor te gaan, volgens de beroemde uitdrukking van de heilige Ignatius van Antiochië (cf. Brief aan de Romeinen, Groet). Hij, die in ketenen naar deze stad werd gevoerd, de plaats van zijn naderende offer, schreef aan de christenen die zich daar bevonden: “Dan zal ik werkelijk een leerling van Jezus Christus zijn, wanneer de wereld mijn lichaam niet meer ziet” (Brief aan de Romeinen, IV, 1). Hij verwees naar het feit dat hij door wilde dieren in het circus zou worden verscheurd - en zo geschiedde het ook -, maar zijn woorden verwijzen in meer algemene zin naar een onontbeerlijke verbintenis voor iedereen die in de Kerk een ambt van gezag uitoefent: verdwijnen opdat Christus blijft, zich klein maken opdat Hij bekend en verheerlijkt wordt (cf. Joh 3,30), zich volledig inzetten opdat niemand de kans ontgaat Hem te leren kennen en lief te hebben.
Moge God mij deze genade schenken, vandaag en altijd, met de hulp van de tedere voorspraak van Maria, Moeder van de Kerk.