Arsacal
button
button
button
button


De onbevlekte ontvangenis van Maria

geschiedenis, ontwikkeling van de leer, betekenis en bijbelse achtergrond

Artikel Maria - gepubliceerd: dinsdag, 8 december 2020 - 5976 woorden
De onbevlekte ontvangenis van Maria
welkom door de directeur van het museum
welkom door de directeur van het museum

Op het hoog­feest van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria heb ik in het museum Ons' Lieve Heer op Solder als afslui­ting van de pre­sen­ta­tie "Lieve Maria", rond het Maria-beeld uit rond 1700 van het musem, on­der­staan­de lezing gehou­den over de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria.

In het museum zelf was er een beperkte groep toehoor­ders, anderen volg­den de lezing via de live­stream. Aan het begin van de lezing heette directeur mw. Birgit Büchner allen welkom

De lezing is nog te volgen op ka­the­draal tv: Lezing: Lieve Maria vanuit Museum 'Onze lieve Heer op sol­der' - YouTube

 

DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA

In dit artikel staan we stil bij de ach­ter­gron­den en de ont­wik­ke­ling van de leer over de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria. En wat heeft dit dogma ons vandaag nog te zeggen?

Lourdes en Rue du Bac

Het stadje Lourdes in Zuid-Frank­rijk is we­reld­wijd bekend omdat Maria daar tussen 11 februari en 16 juli 1858 acht­tien keer aan een veer­tien­ja­rig, onge­let­terd meisje verscheen. Die tiener - Ber­na­dette - was te dom en onont­wik­keld bevon­den door haar pastoor om haar eerste heilige communie te doen (die men toen nog op twaalf­ja­rige leef­tijd deed). Ber­na­dette had dus geen idee wat het betekende toen zij aan de dame die haar verscheen - op verzoek van de pastoor - vroeg wie zij was en die dame als ant­woord gaf: “Ik ben de on­be­vlekte Ont­van­ge­nis”.[1]
Achten­twin­tig jaar eer­der in 1830 in de Rue du Bac in Parijs had Catharina Labouré even­eens ver­schij­ningen van Maria gehad en de opdracht gekregen de “won­der­da­dige medaille” te laten maken met de bede ”O, Maria zon­der zonde ont­van­gen...”.
Het waren twee gebeur­te­nissen die verwezen naar de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria. Dat was toen niet een nieuw geloof en zelfs niet alleen iets van katho­lie­ken. De Koran kent de maag­de­lijke geboorte en de zuiver­heid van Maria.[2] En in de Oosterse Kerken - de orthodoxe kerken en de oude Oosterse kerken - wordt niet zo gauw over de “on­be­vlekte ont­van­ge­nis” ge­spro­ken of ge­schre­ven, maar het gaat daar wél over Maria als de “geheel heilige” (Pan’agia), de “totaal zuivere”. En Au­gus­ti­nus schreef in zijn werk De natura et gratia al dat Maria met zonde niets van doen had.[3]

Toch was die on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria in die negen­tien­de eeuw actueel en tussen die twee ver­schij­ningen in en tegen de ach­ter­grond van een lange traditie vond er in Rome een gebeur­te­nis plaats die een einde maakte aan een eeuwen­lange dis­cus­sie over dit thema.

Op die dis­cus­sie zullen we later nog ingaan, maar eerst gaan we naar het gebeuren in Rome.

De afkon­diging van het dogma

Op 8 de­cem­ber 1854 werd in de Sint Pieter op plech­tige wijze bij Bulle Ineffabilis Deus het dogma van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria af­ge­kon­digd door de zalige paus Pius IX.2.
Van een dogma spreken we als de paus als opperste her­der en leraar of een oecu­me­nisch concilie in een­heid met de paus, de katho­lie­ke leer over geloof of moraal de­fi­ni­tief vaststelt voor de gehele kerk. Dat komt maar zel­den voor en het is dus een vrij uniek gebeuren.
Maar vandaag precies 166 jaar gele­den vond in de Sint Pieter zo’n dogma­ver­kla­ring plaats. Een van de bis­schop­pen die daarbij aanwe­zig was in het Vati­caan was de nieuwe aarts­bis­schop van Utrecht, Johannes Zwijsen, die speciaal naar Rome was afgereisd. Het was een plech­tige gelegen­heid. Volgens het protocol had de paus de dogma­ver­kla­ring zittend moeten ver­rich­ten, want de ca­the­dra, de zetel van de paus is een leer­stoel. Maar net op dat moment scheen er een zo scherpe zonne­straal naar binnen, dat de paus moest gaan staan om zijn tekst te kunnen lezen. Dan moest dat zo ook maar wor­den weerge­ge­ven, vond de paus. Zo vin­den we hem dan ook afge­beeld op een bekende schil­dering van Franco Podesti, die ergens in het Vati­caan (in de Torre Borgia) te vin­den is.[4]

Pius IX en de voor­be­rei­ding van de dogma­ver­kla­ring

Voor­af­gaand aan deze uit­spraak had de paus, die vele verzoeken had gekregen om de On­be­vlekte ont­van­ge­nis als dogma af te kon­digen een com­mis­sie van twin­tig theologen inge­steld die op twee na voor de afkon­diging van dit dogma waren.[5] Op 2 februari 1849 stuurde de paus een en­cy­cliek “Ubi primum” aan alle katho­lie­ke bis­schop­pen om hun mening erover te vragen. Van de 603 bis­schop­pen die wer­den gevraagd, spraken 546 zich hier­voor uit.[6] Er waren toen dus dui­de­lijk nog niet zoveel bis­schop­pen als nu (in 2018 waren dat er 5173). Daarna werd nog lang gewerkt aan ver­schil­lende ontwerp­tek­sten voor de bulle, maar in 1854 was het zover dat de afkon­diging kon plaats­vin­den.

Dit was dus, zoals ik vermeldde, de afslui­ting van een eeuwen­lange ge­schie­de­nis van dis­cus­sie over een on­der­werp waar Au­gus­ti­nus en Thomas van Aquino zich al mee bezig had­den gehou­den.

De bete­ke­nis van de uitdruk­king “On­be­vlekte ont­van­ge­nis”

Maar voordat we bij die dis­cus­sie stil­staan: wat houdt “On­be­vlekte ont­van­ge­nis” nu precies in? Veel mensen denken dat dit over de maag­de­lijk­heid van Maria gaat, dat zij on­be­vlekt ont­van­gen is doordat zij moe­der is gewor­den door de overschadu­wing van de heilige Geest en niet door een man, maar dat is het niet. Dit dogma gaat over iets anders. Het gaat over Maria die in de schoot van haar moe­der is ont­van­gen zon­der de erfschuld die op heel het men­se­lijk geslacht weegt sinds het begin. Het gaat dus over de vraag of Maria aan die erfschuld onderhevig is geweest, die maakt dat een mens geneigd is om aan zich­zelf te denken, aan groot­heid en macht, aan heersen en niet aan dienen, een vloek die over alle mensen is geko­men. Die vloek was het gevolg van het bezwijken voor de verlei­ding om groot te zijn als God en kennis te hebben van goed en kwaad, kennis en macht, een keuze die in de bijbel wordt ver­beeld door het paradijs­ver­haal (Gen. 3).

Door leven, lij­den, sterven en verrijzen van Jezus Christus werd die vloek om­ge­keerd, want Hij koos voor nede­rig­heid, ontle­diging en de dood van een slaaf, van een mis­da­diger.
Het dogma van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis houdt in dat Maria zon­der de belas­ting van die erfschuld in de schoot van haar moe­der is ont­van­gen. Zij kwam ter wereld zon­der nei­ging tot het kwaad. Maar de apostel Paulus schrijft in de brief aan de Romeinen over de erfschuld: “Zoals door één mens de zonde in de wereld is binnengetre­den en door de zonde de dood, zo is ook de dood over alle mensen geko­men” (Rom. 5, 12). Maar waarom is Maria daar­van dan uitgezon­derd? En hoe kan dat? Maria was toch een mens en Jezus Christus is toch de ver­los­ser van alle mensen? Maria is toch ook verlost?
Deze vragen hebben theologen en gelo­vi­gen lang bezig gehou­den. Ook in de pro­tes­tantse traditie zijn hier veel vragen bij gesteld, hoewel Maarten Luther in de on­be­vlekte ont­van­ge­nis geloofde: was dit niet een typisch Roomse uiting van over­dre­ven Maria­ver­ering? Miste dit niet iedere Bijbelse grond­slag?[7]

Maria in het kind­heidse­van­ge­lie volgens Lucas

Toch ligt de oorsprong van de leer over de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria in de heilige Schrift, hoewel je dit dogma na­tuur­lijk niet let­ter­lijk in de bijbel terug kunt vin­den. We moeten daarvoor aller­eerst terug­gaan naar het Lucas-evan­ge­lie en de bood­schap van de engel Gabriel (Lc. 1, 26-38).

Het evan­ge­lie van Lucas gaat in de eerste twee hoofd­stukken, in wat het “kind­heidse­van­ge­lie” wordt genoemd, over de geboorte van Jezus en Johannes de Doper. In die hoofd­stukken wordt de parallel uit­ge­werkt tussen Johannes de Doper en Jezus, waarbij steeds weer dui­de­lijk wordt dat Jezus de Voorloper Johannes ver overtreft.        

Johannes wordt geboren uit ouders die eigen­lijk te oud zijn om kin­de­ren te krijgen, maar Jezus wordt geboren uit de heilige Geest die de Maagd Maria overschaduwt; Elizabeth wordt door God gezegend, maar Maria is dé gezegende onder de vrouwen en de moe­der van de Heer (Lc. 1, 42); de geboorte van Johannes is bij­zon­der, de tong van zijn vader wordt dan losgemaakt en die zingt Gods lof, maar bij de geboorte van Jezus verschijnt een engel en een hemelse heerschare zingt Gods lof, enzo­voorts. Jezus, zo is dui­de­lijk, is vele malen groter dan Johannes de Doper.
Daarbij bevatten deze teksten uit het kind­heidse­van­ge­lie ver­schil­lende ver­wij­zingen naar oud­tes­ta­men­tische gebeur­te­nissen en teksten, naar Jesaja 7 ook naar Zefanja 3,16vv, Daniël 7, 14 en 2 Samuel 7,12, teksten die gaan over de grote koning die moet komen. Het doel van deze ver­wij­zingen is aan te geven dat de geboorte van Jezus de oud­tes­ta­men­tische geboorten van grote figuren vèr overtreft en zelfs de geboorte van Johannes de Doper, die de grootste is van allen die de Heer zijn voor­ge­gaan.

Van de profeet Jesaja staat ge­schre­ven dat zijn zon­den bij zijn roe­ping wer­den weg­ge­no­men en zijn schuld werd bedekt (Jes. 6, 7) en van de profeet Jeremia wordt zelfs vermeld dat hij al bestemd was tot profeet voor de volken voordat hij geboren was (Jer. 1, 5). Dat waren be­lang­rijke profeten, maar de geboorte van Jezus is nog veel meer dan dat: die geboorte komt in het Lucas-evan­ge­lie niet alleen naar voren als een hoogte­punt maar ook als een de­fi­ni­tieve wen­ding in de ge­schie­de­nis. Niet voor niets zegt de engel tot Maria dat Jezus, de beloofde Ver­los­ser, voor eeuwig koning zal zijn. Dat is dus zelfs nog na het einde der tij­den. Die ver­wij­zing naar Zijn eeuwige heer­schap­pij, dat “escha­to­lo­gische accent”, zoals men dat noemt, wordt ver­sterkt doordat in het evan­ge­lie uitdruk­kingen wor­den gebruikt die ver­wij­zen naar oud­tes­ta­men­tische escha­to­lo­gische passages, met name uit de profeten Zefanja 3, 14-17 en Zacharia 9,9.
Maria wordt aan­ge­spro­ken door de engel met de woor­den “Wees gegroet,” in het Grieks “chairè”, dat let­ter­lijk “verheugt u” betekent. Dat woord werd ook gebruikt als gewone groet maar in het licht van het ver­volg van die zin: “Verheug u, be­ge­na­digde” en door die ver­wij­zingen naar de profeten, lijkt het erop dat “Chairè” hier de Mes­si­aanse, escha­to­lo­gische vreugde aanduidt: Verheug je, be­ge­na­digde, de Messias is op komst.
Dit is dus - om zo te zeggen - echt een moment waar geen erfschuld bij past. Hier gebeurt iets waar­van de profeten van vroe­ger eeuwen alleen een glimp had­den op­ge­van­gen in hun visioenen. Maria staat de engel te woord als “de be­ge­na­digde”.

De parallel tussen de beide kin­de­ren Jezus en Johannes weer­spie­gelt zich in een parallel tussen de moe­ders: bij bei­den is sprake van een dui­de­lijk ingrijpen van Godswege, maar Maria “overtreft” Elisabeth, zoals deze laatste dui­de­lijk aangeeft wanneer Maria haar bezoekt: “Waaraan heb ik het te danken dat de moe­der van mijn Heer naar mij toe­komt” (Lc. 1, 43).

Bij dat bezoek van Maria aan Elizabeth staat dat Elizabeth vervuld werd van de heilige Geest (Lc. 1, 41) en ook haar ongeboren kind springt op in haar schoot als Maria - zwan­ger van Jezus - naar haar toe­komt. Van Maria staat al bij de eerste aan­kon­di­ging door de engel dat zij “de be­ge­na­digde” is (Lc. 1, 28) en de heilige Geest komt over haar zodat zij moe­der wordt (Lc. 1, 35). Maar als je be­ge­na­digd bent, dan heeft de erfschuld zijn kracht verloren.
En Maria is zeker niet min­der dan Elizabeth of Johannes. Als die laatste twee al vervuld wer­den van de heilige Geest, dan Maria eens te meer!

Be­ge­na­digde

Geen won­der dat ie­der­een zich afvroeg: op welk moment zal Maria dan geheiligd zijn, zij die de moe­der is van de grootste die ooit op aarde geboren is en Elizabeth ver overtreft?

De aandui­ding van Maria als “vol van genade”, “de be­ge­na­digde” in de begroe­ting door de aartsengel Gabriel, luidt in het Grieks kecharitoménè; die uitdruk­king geeft de naam van een titel aan, die aanduidt dat de dra­ger van die naam of die titel niet “slechts” vol van genade is maar dat die genade zijn wezen bepaalt en uitmaakt; die persoon is dat, Maria ís de be­ge­na­digde.
Hoe de Kerk en de traditie dit uit­ein­delijk zijn gaan begrijpen is: bij Maria vallen schep­ping en begena­diging ineen. Zij is bij haar conceptie al be­ge­na­digd. Dat is precies wat in het dogma van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis wordt ver­woord. Tege­lijk geeft dat woord aan dat er wel iets gebeurd is: als je be­ge­na­digd wordt, ben je eigen­lijk wél schul­dig, maar je krijgt gratie. Dat moment van “gratie­ver­le­ning” heeft dus bij Maria meteen vanaf het begin van haar ont­van­ge­nis gebeurd: zij is zon­der erfzonde, zon­der erfschuld ont­van­gen, maar wel door Gods genade, niet uit zich­zelf maar door de verlos­sing die Jezus ons zou gaan brengen.

Paus Johannes Paulus II is op de bete­ke­nis van de uitdruk­king “kécharitomènè” - de be­ge­na­digde, vol van genade - inge­gaan.[8]

 “Volgens het Semi­tisch gebruik drukt de naam de wer­ke­lijk­heid van personen en zaken uit die aldus wor­den aangeduid. De titel “vol van genade” mani­fes­teert derhalve de diepste dimensie van de per­soon­lijk­heid van de jonge vrouw uit Nazareth: zij is gemodelleerd door de genade en zij is zozeer het voor­werp van de god­delijke gunst dat zij kan wor­den gede­fi­ni­eerd door deze heel bijzon­dere uit­ver­kie­zing. Het con­cilie herinnert eraan dat de Kerk­vaders naar die waar­heid verwezen wan­neer zij Maria de “vol­ko­men heilige” noem­den en daar­bij aanga­ven dat zij “als het ware door de heilige Geest gevormd en tot een nieuw schep­sel gemaakt was” (LG 56).

 

Maar tot dit inzicht was men nog niet meteen geko­men; voordat de dogma­ver­kla­ring er was, zou er nog heel wat gebeuren: een langzame groei in inzicht door de ge­schie­de­nis heen.

Nieuwe Eva

Dat inzicht begon al heel vroeg in de chris­te­lijke ge­schie­de­nis te rijpen. Dat begon met het trekken van de parallel tussen de man en de vrouw in het Paradijs, de oude Adam en Eva, en Jezus en Maria, nieuwe Adam en nieuwe Eva.
De apostel Paulus had Jezus in de eerste brief aan de Korintiërs al “de laatste Adam” genoemd en als Jezus Zijn open­baar leven begint, is het eerste wat Hem na Zijn doop over­komt dat Hij in de woes­tijn door de duivel op de proef wordt gesteld (Lc. 4, 1-13 en parallel­plaatsen). Pal daarvoor, tussen doop en woes­tijn, vermeldt Lucas een geslachts­lijst van Jezus die terug gaat tot Adam, die dan de zoon van God wordt genoemd (Lc. 3, 23-38). De parallel is dui­de­lijk: de eerste Adam bezwijkt voor de beko­ring van het paradijs, de nieuwe Adam weer­staat die oude slang die de duivel is. Ook Johannes begint zijn evan­ge­lie met een ver­wij­zing naar de schep­ping: “In het begin was het Woord...en het Woord was God. Alles is door Hem gewor­den... in Hem was het leven en dat leven was het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis nam het niet aan” (Jo. 1, 1-5). Zo ver­wijst Johannes naar het begin van de schep­ping en vat de missie van het eeuwige Woord - de preexis­tente Logos -, Jezus Christus, samen als licht dat in de duisternis van het kwaad schijnt, dat in het begin van de schep­ping is ontstaan. Door Christus begint de nieuwe schep­ping (Jo. 1, 12-13).[9] In het tweede hoofd­stuk volgt bij Johannes het verhaal van de bruiloft van Kana, waar Maria Jezus uitno­digt het eerste won­der te doen waar­mee Jezus Zijn heer­lijk­heid open­baart (Jo. 2, 11). Jezus beant­woordt de vraag van Zijn moe­der met de aanspre­king “Vrouw” - “Vrouw, wat is er tussen U en mij?” (Jo. 2, 4) - die Hij ook op het kruis zal herhalen: “Vrouw, zie daar uw zoon” (Jo. 19, 26). Ook de apostel Paulus noemt Maria “vrouw” (Gal. 4,4).

Dan ligt dus de parallel Man - Vrouw, Adam- Eva, Jezus - Maria erg voor de hand. De chris­te­lijke schrijvers uit de tweede eeuw noem­den Maria dan ook de nieuwe Eva.

De heilige Justinus (✝ 165) trekt bij­voor­beeld de parallel tussen Eva en Maria met deze woor­den:

“Wij weten dat Hij... door de Maagd mens werd, zodat de onge­hoor­zaam­heid die van de slang uit­ging op dezelfde wijze ongedaan zou wor­den gemaakt als zij ontstond. Want Eva, die maagd was en onbesmet, gaf leven aan onge­hoor­zaam­heid en dood, doordat zij het woord van de slang ont­ving. De maagd Maria echter ont­ving geloof en vreugde toen de engel Gabriel het blijde nieuws aan­kon­dig­de dat de Geest van de Heer over haar zou komen...”.[10]

De heilige marte­laar en kerk­va­der Ireneüs van Lyon (✝ 202/212) gebruikt de parallel van Jezus en Maria met Adam en Eva een aantal keren. Hij noemt dat “recapitulatio”: dat wat bij Adam en Eva is gebeurd moet wor­den hernomen en her­steld in de nieuwe Adam en Eva. Ik citeer één voor­beeld uit zijn werk Adversus Haereses, tegen de ketterijen:

“Door toedoen van een ongehoorzame maagd was de mens getroffen, en eenmaal gevallen werd hij onderhevig aan de dood; op die­zelfde wijze is het door middel van een Maagd, die aan het woord Gods ge­hoor­zaamde, dat de mens weder­ge­bo­ren is tot het leven. ...het was nood­za­ke­lijk en (God) waar­dig dat Adam in Christus her­steld zou wor­den.... en dat Eva her­steld zou wor­den in Maria, opdat een maagd, pleitbe­zorgster gewor­den van een maagd, door middel van een maag­de­lijke ge­hoor­zaam­heid de maag­de­lijke onge­hoor­zaam­heid zou ontbin­den en te niet doen”.[11]


De kerk­va­ders zien dus het gebeuren van de bood­schap van de engel aan Maria als een soort “reset” van het paradijs­ver­haal: we doen het even overnieuw, maar nu goed. Eva was maagd en onbesmet, Maria was maagd en onbesmet. Daarbij past dus dat Maria vrij van erfschuld haar “Ja” tot God zou spreken in dienst­baar­heid: “mij geschiede naar Uw woord”.

Enkele ge­tui­ge­nissen uit de eerste duizend jaar

De vraag was daarom niet óf Maria geheiligd was, maar veeleer wanneer dat dan was gebeurd.[12] de heilige Gregorius van Nazianze was van opvat­ting dat de heili­ging van Maria plaats vond vóór de menswor­ding van Gods Zoon in Maria’s schoot, anderen - zoals de heilige diaken Efrem, Severinus van Gabala of Jacobus van Saroeg - meen­den dat die bij de menswor­ding vol­trok­ken werd. Theoteknos van Livias, een Pales­tijnse bis­schop (+ rond 650), heeft het over de zuiver­heid en on­be­vlekt­heid van Maria vanaf het begin van haar leven en Andreas van Kreta ziet de on­be­vlekte geboorte van Maria als het begin van de nieuwe schep­ping.[13]
De heilige Efrem (306-373) sprak in zijn hymnen en gedichten met veel vuur over de zondeloos­heid van Maria: “Gij [= Christus JH] alleen- en uw moe­der -, zijt schoon boven alles; want in U, o Heer, is geen enkele vlek, en in uw moe­der geen enkele smet”, waarbij Efrem Maria verge­lijkt met Eva voor de zondeval: “Twee vrouwen, Maria en Eva, zijn even on­schul­dig, even argeloos; de een heeft onze dood veroor­zaakt, de andere ons leven”.[14]

Verbrei­ding van het feest

In het alge­meen werd over het precieze moment van heili­ging van Maria toen niet zo nage­dacht. De kerk­va­ders zien die heili­ging als een per­soon­lijk privilege dat aan Maria is verleend omdat zij de Moeder van God zal wor­den. Bij haar begint de verlos­sing van de wereld.
Sinds de zevende eeuw werd in het Oosten een feest gevierd ter ere van de ont­van­ge­nis van Maria, zoals dat op het feest van de Aan­kon­di­ging van de Heer voor haar Zoon werd gedaan; dit feest werd vanaf de tiende eeuw ook in het Westen gevierd, aan­vanke­lijk op ver­schil­lende dagen: in Napels werd het feest sinds het mid­den van de negende eeuw op 9 de­cem­ber gevierd, in Engeland in Canterbury, Winchester en Exeter sinds de elfde eeuw op acht de­cem­ber, negen maan­den voor de geboorte van Maria op 8 sep­tem­ber, maar pas sinds 1708 wordt dit feest in heel de Kerk gevierd (paus Clemens XI).

En in Neder­land? In ons land wordt het feest sinds het begin van de 12e eeuw gevierd met name door de komst van de Norber­tijnen.[15] De heilige Norbertus (1085-1134) die uit onze streken komt (geboren in Xanten of Gennep), had in een visioen Maria gezien die hem de opdracht gaf de orde te stichten en een wit kleed te dragen on te getuigen van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria en hij sti­mu­leerde zijn volgelingen de norber­tijnen om daar devotie voor te hebben. Vanaf 1302 werd het feest verplicht in alle abdijen van de orde.[16]
Vanaf de tijd van Norbertus vin­den we ook in Neder­land allerlei uitingen van geloof in en devotie voor de on­be­vlekt­heid van Maria, zoals abdijen die wer­den gesticht ter ere van de “altijd on­be­vlekte Maagd”. Voor het einde van de der­tien­de eeuw werd in het gebied rond Den Dollard in het dekenaat Farmsum (Gro­nin­gen) al het lied gezongen: “Wees gegroet, o Maagd, die on­be­vlekt ont­van­gen zijt”.[17] In de kronieken van Emo en Menco, abten van Wittewierum - een Norber­tijner­ab­dij - wordt verhaald hoe dit geko­men is. Zij ver­tellen het volgende verhaal:

“In het jaar des Heren 1280 verliet Hessel, deken van Farmsum (bij Apinga­dam), zijn vaderland en kwam met zijn knecht en twee gezellen naar Parijs om er een van zijn ogen te laten ver­zorgen en er te stu­de­ren. Toen hij nu te Parijs was, vernam hij, dat twee meesters met elkaar redetwistten over de Ont­van­ge­nis der Maagd Maria, of deze vere­ring waar­dig was of niet. Toen zij het niet eens kon­den wor­den, omdat de een zei en met krach­tige reden verzekerde, dat zij gevierd moest wor­den, de ander daar­en­te­gen leerde van niet, gebeurde het op de dag der Ont­van­ge­nis dat de meester die deze niet wilde eren, en zijn leer­lin­gen begon te on­der­richten opdat zij zijn mening zou­den verde­digen, in te­gen­woor­dig­heid van alle aanwe­zigen stom werd. Hierdoor trad hij in zijn binnenste en kreeg berouw over zijn ver­keerde bestrij­ding, welke hij tegen de Ont­van­ge­nis van de glorie­volle Maagd gevoerd had, en beloofde: mocht de Moeder der barm­har­tig­heid hem de spraak terug­ge­ven, dan zou hij geheel zijn leven op de Ont­van­ge­nis der Maagd Maria­feest vieren, en aan allen, wie hij kon, prediken dat dit feest plech­tig gehou­den moest wor­den. Om kort te gaan: de Moeder van alle genade, die de schoot van haar barm­har­tig­heid welwillend opent voor allen die haar met heel hun hart aan­roe­pen, nam niet lan­ger wraak op de bele­diging, maar in één ogen­blik - zoals hij stom was gewor­den - herkreeg hij ook het gebruik van de spraak, en verkon­digde open­lijk aan allen, wat hem over­ko­men was. Door dit teken begon men het feest der Ont­van­ge­nis met groter eerbied te vieren, en toen de deken dit en derge­lijke omstan­dig­he­den te Parijs vernomen had en daar het gehele officie van de Ont­van­ge­nis had gezien, nam hij dit bij zijn terug­keer mee naar het vaderland, en met toestem­ming van de officiaal van de bis­schop heeft hij dit feest jaar­lijks doen vieren in zijn dekenaat”.[18]

En zo verbreidde het feest zich in Neder­land.

Dis­cus­sie in de scholas­tieke periode

Maar dit betekent nog niet dat de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria nu voor­taan zon­der slag of stoot zou wor­den aan­ge­no­men. Het tijdperk van de scholas­tiek was be­gon­nen, een stro­ming die op filo­so­fisch en theo­lo­gisch gebied logisch redenerend, met tegen­stel­lingen, opwer­pingen en dui­de­lijke con­clu­sies te werk ging. Zo wil­den de grote denkers ook dit geloofs­mys­te­rie ontle­den. Want als de erfschuld met het leven zelf wordt doorge­ge­ven en Maria een mens is, hoe kan zij dan zon­der erfschuld zijn ont­van­gen? In West-Europa ontstond dan ook een pole­miek over het moment waarop Maria was geheiligd, van­wege die mening van ver­schil­lende theologen dat Maria op grond van haar mens-zijn en haar zuiver men­se­lijke afstam­ming toch aan de erfschuld onder­wor­pen moest zijn geweest. Betekende een on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria niet dat Maria geen verlos­sing nodig heeft gehad? In de tijd van de vroege scholas­tiek werd deze dis­cus­sie intensief gevoerd. Om het nog wat ge­com­pli­ceer­der te maken: de dis­cus­sie had ook van doen met een meningsverschil onder theologen over het moment waarop de men­se­lijke ziel werd ingestort; velen dachten dat dit niet meteen bij de conceptie gebeurde.

Anselmus van Canterbury (1033-1109), Bene­dic­tijnermonnik, heilige en kerk­le­raar, meende daarom dat Maria met de erfzonde ont­van­gen was, maar dat zij de grootst moge­lijke hei­lig­heid heeft bezeten die na de hei­lig­heid van God denk­baar is, omdat zij door haar geloof geheiligd was.[19] Maar zijn leer­ling Eadmer van Canterbury (1060-1126) verde­digde het ont­bre­ken van de erfzonde bij Maria; ook de engelen hebben toch geen erfzonde, meende hij. Zou de Heer Zijn moe­der dan niet daarvoor sparen? Hij bracht dus het argu­ment naar voren dat als God het kon doen, Hij het ook gedaan zou hebben.[20] Maar lang niet ie­der­een was het met hem eens. De heilige Bernardus van Clairvaux bij­voor­beeld was een groot Maria-vereer­der (“De Maria numquam satis”) maar toch vond hij deze leer tegen de traditie en tegen het gezond verstand,[21] al was hij er ook wel vaak weer een beetje dubbel in.[22] Bernardus is ervan overtuigd dat Maria na haar ont­van­ge­nis door Gods genade is geheiligd in de moe­der­schoot, want zij kan niet min­der volmaakt geheiligd zijn dan de profeet Jeremia en Johannes de Doper over wie een heili­ging in de moe­der­schoot wordt vermeld.[23] Om die redenen noemt de kerk­le­raar Maria toch “De On­be­vlekte” (Immaculata).[24]

De opvat­ting dat de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria niet moge­lijk was omdat Maria een mens was en dús verlost moest wor­den en dus ook erfzonde had speelde nog een grote rol. Petrus Lombardus (1100-1160) dacht er zo over en diens grote werk, Liber sen­tentiarum, moest in die tijd door alle grote theologen wor­den bestu­deerd en van com­men­taar voor­zien.

Zo kwam het dat ook Thomas van Aquino (1225-1274), Do­mi­ni­caan, heilige en kerk­le­raar, van mening was dat Maria wel met de erfzonde werd ont­van­gen, maar werd gezuiverd in de schoot van haar moe­der. Want je moet een men­se­lijke ziel bezitten om genade te kunnen ont­van­gen en Thomas dacht - volgens de visie van die tijd - dat de ziel pas zo’n veer­tig dagen na de conceptie zou wor­den ingestort.[25] Maar over het feest van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria dat toen al op vele plaatsen werd gevierd was hij mild. Dat feest was in de buurt van Napels, de streek waar Thomas vandaan kwam, al lang populair. Volgens Thomas moet men welis­waar niet denken dat Maria vanaf de conceptie on­be­vlekt ont­van­gen was, maar het was niet gek het zo te vieren omdat we het moment niet kennen.[26]

De oplos­sing: schep­ping en verlos­sing vallen bij Maria ineen

Uit­ein­de­lijk bracht een Fran­cis­caan de oplos­sing, al werd die nog niet meteen door ie­der­een aan­ge­no­men: de zalige Duns Scotus (ongeveer 1263-1308). Als Christus inder­daad de volmaakte Ver­los­ser is van heel het men­se­lijk geslacht, dan is Hij niet alleen in staat om te zuiveren, maar ook om te voor­ko­men en te bewaren voor.... Hij heeft dat uit liefde gedaan voor de vrouw die Hij had uit­ver­ko­ren om Zijn moe­der te wor­den, met het oog op de menswor­ding. [27]

Maria is bewaard voor de erfzonde, dat is de wijze waarop zij die de Moeder van God zou wor­den, deelheeft aan de verlos­sing, door de genade van het verlossend lij­den en sterven van haar Zoon die bij wijze van antici­patie op Maria werd toegepast. Bij Maria vallen schep­ping en verlos­sing samen. Voor God die eeuwig is en dus buiten de tijd, kan dit geen probleem zijn! De redene­ring van Duns Scotus was een­vou­dig: God kon het, het was passend, dus heeft Hij het gedaan. In het latijn: potuit, decuit, fecit.

Daarna wordt het thema van de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria ook door het Leer­ge­zag van de Kerk over­ge­no­men. In 1477 gaf paus Sixtus IV deze leer als algemene geloofsop­vat­ting van de chris­te­nen weer en verbood deze te verket­te­ren; een jaar eer­der had hij voor heel de Kerk de li­tur­gie voor die feest­dag goedge­keurd.[28] Het concilie van Trente heeft veel over de erfzonde gezegd, maar gaf daarbij aan dat dit niet op de moe­der van God van toepas­sing was.[29] De heilige paus Pius V hield zich wat meer op de vlakte, maar hij was een Do­mi­ni­caan en wilde waar­schijn­lijk zijn mede­broe­der Thomas van Aquino niet afvallen.[30] Maar na Pius V valt die terug­hou­dend­heid weg en in 1661 noemt paus Alexan­der VII de on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria de algemene katho­lie­ke over­tui­ging.[31]

Toen was het nog maar een klein stap naar die bij­zon­dere dag in 1854 toen het dogma werd af­ge­kon­digd door paus Pius IX.

Besluit

De on­be­vlekte ont­van­ge­nis van Maria laat ons zien dat een mens door God op z’n roe­ping wordt voor­be­reid. Hij heeft een plan met ieder mens en dat plan is er al voordat wij het beseffen. Soms over­komt ons iets dat we nog niet kunnen plaatsen maar dat terug­kij­kend een bij­zon­dere bete­ke­nis blijkt te hebben voor onze levensroe­ping. Zo was het bij Maria. Zij was vanaf het eerste moment voor­be­reid op de missie die zij zou gaan vervullen. Na­tuur­lijk, het was Maria die “ja” heeft gezegd, maar het was God die haar lang tevoren op die stap had voor­be­reid.

Dat vieren wij op 8 de­cem­ber.

 

De prefatie van het feest sluit hierbij aan:

“Gij hebt de maagd Maria gevrij­waard voor elke smet van de eerste zonde. Gij hebt haar, vol van genade, aan uw Zoon gegeven als een moe­der die Hem waar­dig is, om haar te maken tot het beeld en het begin van de Kerk, Zijn bruid, zon­der vlek of rimpel. Want deze aller zuiverste maagd moest ons de Zoon schenken, het Lam zon­der schuld, dat onze zon­den wegneemt. Boven allen uit­ver­ko­ren, werd zij ge­roe­pen om voor Uw volk genade te ver­krij­gen en een voor­beeld te zijn van hei­lig­heid”.[32]

 



[1] G. HIERZENBERGER, O. NEDOMANSKY, Erscheinungen und Botschaften der Gottesmutter Maria. Vollständige Doku­mentation durch zwei Jahrtausende (Augs­burg, 1997), pp. 210-215.

 

[2] Zie bijv. Koran, III (Ali-Imraan), 43 en 48; vgl. DANIEL- ANGE, o.c., p. 27

 

[3] “cum de peccatibus agitur nullam de Maria Virginis propter honorem Domini volo haberi questionem”, in: De natura et gratia, in: https://www.studibiblici.it/pdf/immacolataconcezionetraisantiagostinoe­danselmobibbiaearte.pdf (1.12.2020)

2 DzH 2800-2804.

[4] Proclamazione del dogma dell’Immacolata Concezione - Missionarie della Divina Rivelazione

 

[5] P. Görg wijst erop dat het in het Duitse taal­ge­bied vooral anonieme ge­schrif­ten zijn die aan­drin­gen op de dogma-ver­kla­ring, naast de theologen A. Berlage (1805-1881) en J.H. Oswald (1817-1903), zie: P. GÖRG, “Sagt an, wer ist doch diese”. Inhalt, Rang und Entwicklung der Mario­lo­gie in dog­ma­tischen Lehrbüchern und Publikationen deutschsprachi­ger Dogmatiker des 19. Und 20. Jahrhun­derts (Dissertationes Theologicae, dl. 2, Roma, 2007), p. 393.

 

[6] DzH 2800 (zie inlei­ding boven de tekst).

[7] « Immaculée conception », in: P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie (Desclée de Brouwer, Paris, Perpignan, 2015), pp. 567-576, over Luther: p. 573 met citaat uit de preek van Luther over de conceptie van Maria 17, 2. Luther ziet de basis in “Gij zijt de gezegende onder de vrouwen” (Lc. 1, 28)

[8] In zijn woens­dagse au­diën­tie-catecheses van 8 en 15 mei 1996, zie DC 78(1996), pp. 507-508 en 554-555; het hierna­volgend citaat is uit de au­diën­tie-toe­spraak van paus Johannes Paulus II 15 mei, nr. 2, p. 555.

 

[9] Vgl. F. MANNS, L’Evangile de Jean à la lumière du Judaisme (Jerusalem, 2000[2]), pp. 22-26. 42vv.

[10] Dialoog met Trypho, 100, bijv. in: Saint Justin Martyr: Dialogue with Trypho (Roberts-Donaldson) (earlychristianwri­tings.com), of: Logos Virtual Library: Saint Justin Martyr: Dialogue with Trypho, 100 (logoslibrary.org).

[11] Adv. Haer. V.19.1, in: SC 153, pp. 248-250.

[12] In de geci­teerde au­diën­tie-toe­spraak van 15 mei 1996 vermeldt paus Johannes Paulus II de hierna­volgende opvat­tingen van ver­schil­lende Griekse vaders.

[13] Vgl. « Conception de Marie », in : P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie (Desclée de Brouwer, Paris, Perpignan, 2015), pp. 303-304 (cf. « Immaculée conception », ibidem, pp. 567-576.

[14] A. JANSSENS, Theotocos. Maria in de schriftuur en in de oudste overleve­ring (Brussel, Nijmegen, 1938), p. 261; zie bijv. de tekst van het gebed van de H. Efrem in: Katho­liek gebe­den­boek (Brugge, 1986), p. 500.

 

[15] DANIEL-ANGE, o.c., p. 27; J. KRONENBURG, Maria’s heer­lijk­heid in Neder­land, dl. 2 (Am­ster­dam, 1904), pp. 134-135.

[16] P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie, o.c., pp. 833-834.

[17] KRONENBURG, o.c., pp. 136-137; daarna geeft deze auteur andere voor­beel­den uit die tijd.

 

[18] H. JANSEN, A. JANSE, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum (Mid­del­eeuwse Studies en Bronnen, deel 20, Hilversum, 1991), Chronica Floridi Horti [continuatio], n. 18, pp. 492-495; ook ver­taald bij KRONENBURG, Maria’s heer­lijk­heid in Neder­land, dl. 2 (Am­ster­dam, 1904), p. 136.

 

[19] Zie E. HENDRICKX, “Maria”, in: Theo­lo­gisch Woor­den­boek (Roermond, Maaseik, 1957), deel 2, kol. 3118-3119.

[20] In zijn Tractatus de conceptione S. Mariae (ge­schre­ven tussen 1109-1123); zie: A. JANSSENS, Theotocos, o.c., p. 260; over Eadmer, zie: A. KOLPING en R. WEIGAND, “Eadmer”, in: R. BÄUMER, L. SCHEFFCZYK, Marienlexikon, deel 2 (St. Ottilien, 1989), pp. 268-269. P.R. AMBROGI; « Eadmer de Cantorbery », in : D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie, o.c., p. 387.

[21] Vgl. Ibidem, i.l. “Quandoquidem Deus “totius boni plenitudinem posuit in Maria, ut proinde si quid spei in nobis est, si quid gratiae, si quid salutis, ab Ea noverimus redundare... quia sic est voluntas eius, qui totum nos habere voluit per Mariam” (“Want God heeft in Maria de vol­heid van alle goeds gelegd, opdat wij zou­den weten dat van haar uit tot ons komt: iedere hoop, iedere genade, ieder heil.... want zo is de wil van Degene die heeft gewild dat wij alles zou­den ver­krij­gen door Maria”), woor­den van S. Bernardus, In Navitate S. Mariae de Aquaeductu, geci­teerd in de en­cy­cliek Ubi primum, 2 febr. 1849 die paus Pius IX uitgaf ter voor­be­rei­ding op de dogma­ver­kla­ring van Maria’s on­be­vlekte ont­van­ge­nis (in: Enchiridion delle Encicliche, deel 2 (Bologna, 1996), nr. 133-136, hier nr. 133).

[22] Zie bijv: Sermo de XII stellis, in: Écrits..., o.c., pp. 27-28.

[23] Ten he­mel­op­ne­ming van Maria, Sermo II over Martha en Maria, in: Écrits..., o.c., pp. 137-138.

[24] 2e homilie “super missus”, in: Écrits..., o.c., p. 55 (SC 390, p. 132, n. 1, regel 22); sermo II over de bruiloft van Kana, in: ibidem, p. 123; vgl. 4e homilie “super missus”, ibidem, p. 92 (= SC 390, p. 218, n. 5).

[25] STh. pars III, q. 27; zie bijv. het Respondeo dicendum bij het tweede artikel van q. 27. D.A. JONES, The soul of the embryo: An enquiry into the status of the human embryo in the Christian tradition (London, New York, 2005[2]).

[26] STh. pars III, q. 27. Voor het ant­woord van Thomas t.a.v. het gebruik het feest te vieren van de ont­van­ge­nis van Maria, zie: art. 2, ad 3; vgl. A. NICHOLS, o.c.; B. COLE, F. BELANGER, “The immaculate conception, St. Thomas and blessed Pius IX”, in: Nova et vetera (Eglish edition) 4(2006), pp. 473-494.

[27] “Zoals alle mensen Christus nodig hebben opdat de zon­den die zij reeds hebben begaan hun ver­ge­ven wor­den, zo heeft Maria de Ver­los­ser nog meer nodig gehad om niet bevlekt te zijn door de zonde. (...) Aldus heeft de gezegende Maagd zich nooit van God verwij­derd, noch door een actuele zonde, noch door de erfzonde; en het bewijs daarvoor is juist de verheven­heid van haar Zoon, de Ver­los­ser, de Verzoener en Midde­laar. (...) Christus die ons vol­ko­men met God heeft verzoend, heeft door zijn ver­diensten ook bewerkt dat die zware ketenen wer­den wegge­hou­den van tenminste iemand: dat was gepast voor geen enkele andere persoon dan zijn eigen Moeder. En daarom heeft Hij het gedaan”, Opus Oxoniense III d. 18 en Reportatio Parisiensis III d. 3, geci­teerd bij DANIEL-ANGE, o.c., p. 32.

[28] DzH 1400; cf. W. BEINERT, “Die mario­lo­gischen Dogmen und ihre Entfaltung”, in: W. BEINERT, H. PETRI, Handbuch der Marienkunde, o.c., pp. 232-314, hier p. 287.

[29] DzH 1516; cf. W. BEINERT, a.c., i.l.

[30] DANIEL-ANGE, o.c., p. 34; E. HENDRICKX, a.c., kol. 3121

[31] DzH 2015-2017; W. BEINERT, a.c., i.l.; DANIEL-ANGE, o.c., p. 34.

 

[32] Prefatie van het Hoog­feest van de On­be­vlekte Ont­van­ge­nis van de heilige maagd Maria, 8 December, in: Altaar­missaal voor de Neder­landse kerk­pro­vin­cie, p. 979.

 

 

Terug