Arsacal
button
button
button
button


Alles begint bij water...

Symbolen van de doopkapel van de kathedraal

Artikel Overig - gepubliceerd: woensdag, 19 mei 2021 - 4171 woorden

Woens­dag 19 mei heb ik voor de Vrien­den­kring van de Ka­the­draal een lezing gehou­den over de symbolen van de doop­ka­pel. De lezing is te bekijken en be­luis­te­ren op ka­the­draal TV. Hier­on­der vindt U de tekst. Atti Noordhof, voor­zit­ter van de vrien­den­kring, leidde de avond in en riep op om lid te wor­den van de vrien­den­kring.

Lid wor­den kan door te mailen naar: vrien­den­kring@koepel­kathe­draal.nl

 

Alles begint bij water...

Symbolen van de doop­ka­pel

Alles begint bij water, ook in het boek der boeken. De bijbel begint in het boek Genesis met water. Gods Geest zweefde over de wateren (Gen. 1, 2) en de schep­ping wordt dan ver­vol­gens aller­eerst be­schre­ven als het schei­den en ordenen van het water, waardoor het uitspansel ont­staat en droog land. Alles begint bij water. Zo is het ook in het leven van een christen: dat begint bij het doopsel en de dopeling verrijst met Christus en wordt “een nieuwe schep­ping” (2 Kor. 5, 17) door het water van het doopsel dat nieuw leven geeft en een zegen is. De doop­ka­pel, waar dit allemaal mag gebeuren, is dus een be­lang­rijke plaats in onze ka­the­draal.

Maar voordat we naar de doop­ka­pel gaan, val ik U nog even las­tig met enkele inlei­dende be­schou­wingen, want om de doop­ka­pel te leren kennen, moeten we eerst de ka­the­draal als zodanig begrijpen.

Sicut sponsa ornata

Architect Joseph Cuijpers was pas 32 jaar oud toen hij de opdracht aannam om een nieuwe ka­the­draal in Haar­lem te bouwen. De bouw van de Sint Bavo was niet alleen de be­lang­rijk­ste opdracht van zijn leven, maar ook het bouw­werk dat hem als architect gedurende zo’n der­tig jaar zou bezig hou­den. De beslis­sing om de ka­the­draal te bouwen werd in 1893 geno­men door de bis­schop van Haar­lem, mgr. Caspar Bottemanne, maar het is niet waar - zoals je hier en daar kunt lezen - dat diens wapen­spreuk het motto is van de ka­the­draal. De wapen­spreuk van de bis­schop was “Omnia in charitate” (alles in liefde) terwijl het motto van de ka­the­drale basiliek luidt: “Sicut sponsa ornata”, getooid als een bruid.

Die wapen­spreuk van de ka­the­draal, die gekozen moest wor­den toen de ka­the­draal ook een basiliek werd (1948), drukt op prach­tige wijze uit wat het gebouw wil zijn: een bruid getooid voor haar Heer, naar een tekst uit het Hoog­lied. De bruidegom moet na­tuur­lijk pret­tig verrast wor­den door de bruid als zij met haar bruidsjapon tevoorschijn komt. Ik denk dat dit zeker geldt voor deze bruid van de Heer! De wapen­spreuk is bovendien van toepas­sing omdat het in het Bijbelse Hoog­lied gaat om een mys­tieke dialoog tussen God/Jezus Christus en de men­se­lijke ziel en een kerk is er na­tuur­lijk voor bedoeld om die dialoog te facili­te­ren, het is een huis van God, een plaats waar we de Heer ont­moe­ten. Volgens het proef­schrift “Sicut sponsa ornata” van de uit Zaan­dijk afkoms­tige Robert Jan van der Meer (* 1975) is het Hoog­lied met die dialoog ook de be­lang­rijk­ste hermeneu­tische sleu­tel tot het verstaan van de theo­lo­gische bete­ke­nis van de Matteüs-passie van Johan Sebastiaan Bach. Aan de uit­voe­ring van de Matthaüspassion werkt het muziek­in­sti­tuut van de ka­the­draal jaar­lijks mee. Het gaat Bach in de gewijde muziek om een relatie tussen God en mens zoals in de spreuk “Sicut sponsa ornata” uit het Hoog­lied al tot uitdruk­king komt: het is schoon­heid dienst­baar in de relatie met de bruidegom, God de Heer. En zo is in de ka­the­drale basiliek en haar wapen­spreuk de relatie gelegd tussen het gebed, de mys­tiek, de schoon­heid en de muziek, die ons tot God brengen.

De symboliek van de ka­the­draal

De uit­wer­king van de bouw­plannen voor een nieuwe ka­the­draal komt vooral voor reke­ning van de vica­ris-generaal en latere op­vol­ger van mgr. Bottemanne, bis­schop Au­gus­ti­nus Callier, die dan ook wel als de eigen­lijke bouwheer van de Bavo wordt gezien. Callier sprak de jonge Cuijpers uit­ge­breid op de terugreis na de kerk­wij­ding van de St. Urbanus­kerk in Nes aan de Amstel, die Cuijpers had ont­wor­pen. De twee spraken over kerk­bouw en symboliek; waar­schijn­lijk is toen het idee gerijpt om de jonge Cuijpers voor de bouw van de ka­the­draal te vragen en niet diens vader, de beroemde architect Pierre Cuijpers, die toen ook nog volop actief was. Over symboliek in het kerk­ge­bouw had Callier veel ideeën en die hebben plan en opzet van de Haar­lemse ka­the­draal sterk beïn­vloed, zoals onder meer naar voren komt in het boek over de symboliek van onze ka­the­draal dat in 1898 bij de eerste inwij­ding van de kerk werd ge­schre­ven door rector M. A. Thompson. Dat boek wordt nog steeds gebruikt en geci­teerd, het blijft een be­lang­rijke bron. Deze pries­ter Thompson was een goede vriend van Callier en van 1889 tot 1913 hoofd­re­dac­teur van het dag­blad De Maasbode, toen een van de meeste gelezen dag­bla­den en de grootste katho­lie­ke krant in Neder­land. Die goede contacten tussen Callier en Thompson rond de symboliek van onze ka­the­draal zou­den later niet alleen maar voor ie­der­een voordelig blijken, want Thompson ont­wik­kelde zich tot een “in­te­gralist” (zo werd iemand genoemd die er sterk op gericht was overal ketterij en afwij­king van de katho­lie­ke ge­loofs­leer te vermoe­den en te bestrij­den; de term ‘in­te­gralist’ is overigens van later tijd). Callier was op dat punt gevoelig voor de argu­menten van Thompson en dat leidde tot ver­schil­lende pijn­lijke beslis­singen, zoals de ver­wij­de­ring van de be­lang­rijk­ste Neder­landse theoloog van die tijd, prof. Van Noort, van het semi­na­rie van Warmond. Maar dit terzijde.

Callier heeft dus naar alle waar­schijn­lijk­heid een door­slag­ge­vende invloed gehad op de symboliek van de ka­the­draal. En de ka­the­draal is inder­daad vol symboliek, daarover is in Uw kring na­tuur­lijk al vaker ge­spro­ken: de pilaren die gewijd zijn aan de twaalf apos­te­len; de zuilen van de krui­sing die gewijd zijn aan de zoge­noemde kardinale deug­den; de zuilen voor de absis gewijd aan de god­de­lijke deug­den; de zeven gaven van de Geest in de absis-vensters, met daar­on­der de vruchten van de Geest en de zon­den tegen de Geest; de gele tegels overal met de rozen die de heilige Geest sym­bo­li­seren die neerdaalt over de gelo­vi­gen; de koepel die het hemelse Jeru­za­lem uit­beeldt met allerlei ver­wij­zingen naar het laatste boek van de bijbel, de Open­ba­ring van Johannes of Apocalyps en de grote lofzang “Te Deum” die door de kerk heen uitge­schre­ven staat, die de eer en lof uit­beeldt die de gelo­vi­gen in het kerk­ge­bouw aan God willen brengen. Dit alles (en nog veel meer) maakt de Ka­the­draal tot één grote catechese; wie het geluk heeft een ver­die­pende rond­lei­ding door het gebouw te krijgen die heel die symboliek uitlegt, heeft in feite een complete inwij­ding in het geloof te pakken!

De ka­the­drale basiliek ver­beeldt dus de levende geloofs­ge­meen­schap die hier op aarde pel­gri­meert (vroe­ger: ‘de strij­dende kerk’ genoemd), die gebouwd is op het gees­te­lijk fun­dament van de apos­te­len, die ge­sterkt wordt door de gaven van de heilige Geest, die ge­roe­pen is om de deug­den te beoefenen - een goed mens te zijn - en God te eren en te loven en die als levensdoel heeft: eeuwige vreugde in het hemels Jeru­za­lem.

De plaats van de doop­ka­pel in de ka­the­draal

Die symboliek gaat ook door in de doop­ka­pel. Ge­woon­lijk betre­den we die doop­ka­pel vanuit het kerk­ge­bouw, maar eigen­lijk zou­den we onze ogen nog even moeten sluiten totdat we daar zijn binnen­ge­gaan, want het is na­tuur­lijk bij het doopsel dat dit allemaal begint; door het doopsel treed je die geloofs­ge­meen­schap binnen, die ver­beeldt wordt door de ka­the­draal. Eigen­lijk is het dus vol­ko­men fout dat we de doop­ka­pel vanuit de kerk betre­den. Er is nog een toegang: een deur die uit­komt in de sacristie, de plaats waar de pries­ter en de assis­tenten zich voor­be­rei­den op de li­tur­gie. Helaas wordt die deur door kle­dingrekken geblok­keerd; die toegang is dus in onbruik geraakt. Maar het is daar in de sacristie, dus nog buiten het eigen­lijke kerk­ge­bouw, dat de doopli­tur­gie begint, althans zo was het in de opzet van de ka­the­draal bedoeld. Ver­vol­gens betreedt men de doop­ka­pel, die geborgen­heid uit­straalt, zorg en nieuw leven (we komen daar zo op terug). Daar ont­vangt de dopeling dat nieuwe leven en wordt door het doopsel een christen.
Dan pas gaat men het eigen­lijke kerk­ge­bouw binnen, dat als ruimte de ge­meen­schap van de gelo­vi­gen ver­beeldt, zoals ik die daarnet heb be­schre­ven. De ka­the­draal is hoog en boven het schip torent de koepel uit. Dit maakt dui­de­lijk dat het leven van de gedoopte mens al met God en met de hemel - die uit­ein­delijke bestem­ming van de gelo­vi­ge mens - is verbon­den. In de hui­dige doopli­tur­gie wordt na het eigen­lijke doopsel, ter afslui­ting van de doop­vie­ring bij het altaar het onze Vader gebe­den en de zegen gegeven.
Maar laten we nu te­rug­ke­ren naar de doop­ka­pel.

Paradijs­stro­men en de ruimte van de doop­ka­pel

De kunst­werken in glas van Marc Mulders die we daar aantreffen, sluiten aan bij de the­ma­tiek van de doop­ka­pel zoals die door de architect ont­wor­pen was. Wie vanuit de grote, hemel-ge­oriën­teerde ka­the­draal weer de kapel binnengaat ervaart - zoals al even aangeduid - ver­bon­den­heid met de aarde, met de natuur en een soort geborgen­heid: de architectuur vormt met de gebogen gewelven en stenen stammen een soort klein weel­derig woud om de bezoeker heen en die erva­ring wordt ver­sterkt door de versie­rin­gen met blad- en plantmotieven op de muren; in de oude glas-in-lood-ramen zijn engelenkopjes afge­beeld, die even­eens geborgen­heid oproepen: de be­scher­mengelen of engelbe­waar­ders behoe­den de dopeling voor de gevaren die van buiten kunnen komen. Dus: vrucht­baar­heid, weel­derige bloei, bescher­ming en geborgen­heid. Gijs Frielink heeft daarbij aan­ge­slo­ten door de sokkel van de doopvont te versieren met bloemen en planten. Daaraan zijn door Marc Mulders kunst­werken toe­ge­voegd die de paradijs­stro­men ver­beel­den.

Dat water leven geeft en nieuw leven doet ontstaan en groei en bloei schenkt, is een alge­meen men­se­lijke erva­ring die we ook in de bijbel regel­ma­tig tegen­ko­men, bij­voor­beeld in het 47e hoofd­stuk van het boek Ezechiël (47,1-12), waaraan onder meer het lied is ontleend dat in de Paas­tijd in katho­lie­ke kerken wordt gezongen bij de be­spren­keling met het gewijde water: “Vidi aquam”. In de Paas­wake die in de nacht voor Pasen wordt gevierd, wordt het doop­wa­ter gewijd en na de wij­ding van dat water wor­den de gelo­vi­gen ermee be­spren­keld als teken van en her­in­ne­ring aan het doop­wa­ter waardoor zij nieuw leven hebben gekregen. Paulus ver­wijst daar­naar in de brief aan de Kolos­sen­zen (Kol. 2,12): “met Christus begraven in het doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan”. Paulus gebruikt hier eigen­lijk het beeld van onderdompeling, wat nog steeds een manier is waarop het doopsel kan plaats­vin­den. In het ondergedom­peld wor­den ziet Paulus dus het begraven wor­den van de oude mens met zijn zon­den, en in het weer oprijzen uit het water ziet hij een ver­rij­ze­nis, het door Gods genade komen tot een nieuw leven in Christus. De profeet Ezechiël, die ik net aanhaalde, zag water uit de tempel stromen dat overal rijke vrucht­bo­men en andere vege­ta­tie deed ontstaan.

Door de toevoe­ging van de kunst van Marc Mulders is de kapel als het ware compleet gewor­den: de vrucht­baar­heid van bomen en planten die al was afge­beeld komt vanuit vier Paradijs­stro­men. Die Paradijs­stro­men wor­den vermeld in het eerste boek van de bijbel; ze komen voort vanuit een rivier die uit het Paradijs, de hof van Eden stroomt.

Vanaf de vierde eeuw al vin­den we in de kunst het symbool van die vier Paradijs­stro­men. Vaak wordt dan het Lam Gods afge­beeld, staande op een berg, van waaruit die vier Paradijs­stro­men ontsp­ringen. U kent waar­schijn­lijk wel het Lam Gods van de gebroe­ders Van Eyck in die andere Sint Bavo­kathe­draal die in Gent staat, het altaar­stuk waarop we dit Lam Gods vin­den te mid­den van een paradij­se­lijk land­schap en met op de voor­grond de acht­hoekige bron van het water des levens, waarbij door die acht­hoekige vorm uit­druk­ke­lijk de relatie wordt gelegd met de doopvont en dus met het doopsel.

Deze gedachte over het Lam, het water en het paradijs komt voort uit de Apocalyps (Apc. 14,1), het laatste boek van de bijbel, waar het over het Lam Gods gaat dat op een berg staat. In dat boek dat ook de Open­ba­ring van Johannes wordt genoemd, wordt daarna aan de ziener stromend water getoond, de stroom van het water des Levens, hel­der als kristal, die voort­komt uit de troon van God en van het Lam (Apc. 22, 1).

De ker­ke­lijke schrijvers uit de eerste eeuwen van onze jaar­tel­ling waren gewend heel het Oude Testa­ment te zien als een vooraf­beel­ding en een aan­kon­di­ging van wat in het Nieuwe Testa­ment door Jezus Christus zou wor­den volbracht en vervuld en in de chris­te­lijke kunst wordt dat uitge­beeld. Jezus zelf wordt bij­voor­beeld al in het Nieuwe Testa­ment als de nieuwe Mozes aangeduid (vgl. Jo. 1, 17) en Hij wordt de nieuwe Adam genoemd (1 Kor. 15, 45-46), maar zo zijn er vele voor­beel­den. Zo kreeg ook de rivier die vanuit het Paradijs stroomde en zich opsplitste in vier armen en waarover we in het boek Genesis lezen (Gen. 2, 10), een nieuwe in­ter­pre­ta­tie en een toepas­sing op wat ons door Jezus Christus is gegeven. De namen van de vier Paradijs­stro­men vin­den we in Gen. 2, 11-14 (Geon, Physon, Tigris en Eufraat). Bij oude ker­ke­lijke schrijvers en in de kunst sym­bo­li­seren zij de vier evan­ge­lies die de bood­schap van het heil bevatten en nieuw leven schenken. Dat vin­den we bij­voor­beeld terug op het evangeliarium van Ech­ter­nach dat uit het einde van de tiende eeuw stamt: de evan­ge­lis­ten wor­den er afge­beeld, terwijl zij uit grote kruiken water uitgieten: zij geven leven, het evan­ge­lie is leven gevend, wordt daar­mee bedoeld. Dat de vier rivieren van het Paradijs als symbool voor de evan­ge­lies wor­den gezien, is in de vroege mid­del­eeuwen al zeer gang­baar. Zij zijn dan ook veel­vul­dig in de kunst terug te vin­den, bij­voor­beeld in de beeldhouw­kunst van het noor­derpor­taal van de ka­the­draal van Chartres.

Maar er is nog een andere symboliek verbon­den met de paradijs­stro­men. Ambrosius en Au­gus­ti­nus, twee kerk­va­ders uit de vierde eeuw, brengen die vier Paradijs­stro­men al in ver­band met de vier kardinale deug­den. Deze vier deug­den, die in de ka­the­draal zijn uitge­beeld door de vier zuilen van de krui­sing (dus rond het li­tur­gisch altaar), zijn voorzich­tig­heid, ge­rech­tig­heid, sterkte en matig­heid. De sterkte (fortitudo) vindt U onder de preek­stoel met om de hoek van die zuil het symbool dat erbij hoort: de leeuw. En daar­mee werd weer aan­ge­slo­ten bij het oude gezegde dat de pries­ter moest zijn een lam in de biecht­stoel maar een leeuw op de preek­stoel.
Dit is een extra reden waarom de vier Paradijs­stro­men graag bij een doopvont wor­den afge­beeld, niet alleen in deze nieuwe kunst in onze ka­the­draal maar ook al in de mid­del­eeuwen, bij­voor­beeld op een rond 1220 gemaakte doopvont in Hildesheim. De vier Paradijs­stro­men wor­den daar ge­ka­rak­te­ri­seerd als de deug­den: Phison als Voorzich­tig­heid, Geon als matig­heid, Tigris als sterkte en Eufraat als ge­rech­tig­heid. De wens is dus: moge de dopeling deze deug­den beoefenen. En zo leggen de versie­rin­gen van Marc Mulders al een verbin­ding tussen de doop­ka­pel en de deug­den op de zuilen mid­den in de kerk.

De Paradijs­stro­men rond de doopvont in onze ka­the­draal wijzen zo aan de ene kant op het heil, de verlos­sing die door de evan­ge­lies wordt verkon­digd en die de dopeling ont­vangt: de dopeling wordt gered door het water van de doop. Tege­lijk wijzen die Paradijs­stro­men op de opdracht die de dopeling daar­mee ont­vangt: die wordt ge­roe­pen een deugd­zaam leven te lei­den, “te deugen”, onder meer door het beleven en in praktijk brengen van die kardinale deug­den.

De symbolen bij de Paradijs­stro­men

Marc Mulders heeft bij die vier Paradijs­stro­men steeds een symbool uitge­beeld: Bij de Pison staat de maan. Mulders heeft dat zelf aangeduid als het licht op de levensweg van de dopeling. De maan ont­vangt haar licht van de zon en daarom wordt de maan ook gezien als symbool voor de ziel die het licht, de genade van God ont­vangt, of ook als symbool voor Maria en de Kerk die bei­den door­ge­ven wat zij van Christus hebben ont­van­gen, zoals de maan het licht van de zon doorgeeft.

Zon en maan verlichten de levensweg van de dopeling, maar de maan is daarbij het licht dat de nacht verlicht en de nacht staat voor het duister van het kwaad. De maan ver­wijst daar­mee naar de momenten dat we licht, ver­lich­ting, warmte bij­zon­der nodig hebben, als onze ziel wordt gekweld door het kwaad of door droef­heid en gebrek aan per­spec­tief. Daar­mee is het ook een wens aan de dopeling: moge het licht dat van God komt jouw ziel en je hart verlichten, juist in moei­lijke tij­den.

Bij de tweede Paradijs­stroom, de Geon (of Gichon), staat de slak afge­beeld. Marc Mulders schrijft hierover: “...de slak, de tijd, als teken van het dank­baar zijn in het moment. De voort­gang van de slak is ongehaast. De nederige slak verenigt tegen­stel­lingen als de tijd en de eeuwig­heid, het zaad dat ontkiemt en de kosmos die uitdijt”.

Daar­mee is die slak dus een goed levensadvies gewor­den: de slak gaat lang­zaam, leeft in het moment en nodigt uit om dank­baar te zijn voor wat je op dit moment gegeven wordt, de slak leeft ontspannen, niet ‘streberig’ wat al een teken van eenvoud en nede­rig­heid is; die nede­rig­heid moet het kenmerk van een christen zijn naar het voor­beeld van Jezus Christus en vanuit het besef dat alles gave is, uit­ein­delijk een onver­diend geschenk.

In ver­schil­lende culturen is de slak een teken van vrucht­baar­heid en bevalling: zoals de slak uit zijn huisje tevoorschijn komt, zo wordt het kind geboren. In de chris­te­lijke kunst is de slak soms een beeld van de ont­van­ge­nis van Maria door de heilige Geest, omdat de slak geacht werd zwan­ger te wor­den van de dauw (Fran­cis­cus de Retza, Defensorium).

De volgende Paradijs­stroom is de Eufraat, waarbij Paradijsvogels zijn afge­beeld met jongen. Dit beeldt volgens Marc Mulders de zorg uit. De ouders zijn ge­roe­pen om goed voor dit kind te zorgen en ook God zelf zal voor dit kind zorgen en het met liefde be­ge­lei­den. In het water zijn bloemen afge­beeld, waar­mee Marc Mulders wilde aan­slui­ten bij de bloemen in kera­miek die op de muren van de doop­ka­pel zijn afge­beeld.

Tenslotte zijn er de zwanen, die wor­den afge­beeld bij de vierde Paradijs­stroom, de Tigris. Marc Mulders licht toe: “Zwanen zijn symbool van de zuiver­heid, gratie en van de liefde wegens hun monogaam zijn”. Bij de meeste schrijvers, waar­on­der onze eigen Joost van den Vondel, is de zwaan een symbool van de liefde en zij wordt gezien als symbool van een goede dood (denk aan de uitdruk­king: “zwanenzang”). Daar­naast komt de zwaan voor als symbool van een zuivere levenswandel, omdat de zwaan rondzwemt in het water terwijl haar veren het vocht van het water niet opnemen. Zij schudt het water zo weer van zich af. Daar­mee wor­den de zwanen een wens aan de dopeling dat die het kwaad van de wereld niet over zal nemen, maar van zich af zal kunnen schud­den en goed en zuiver, liefde­vol zal leven.

De lichtkoepel

Het licht in de doop­ka­pel komt uit de lichtkoepel bovenin waar alle lijnen van de doop­ka­pel naar toe lopen. Dat licht bestraalt alles. Het is een beeld van het licht dat van God, dat van Christus komt. Door het doopsel wordt de dopeling “in Christus gedoopt, met Christus bekleed” (Gal. 3, 27). Zijn licht zal over het leven van de dopeling stralen. Vandaar dat Marc Mulders heeft bedacht in die koepel een doorschijnende schaal te plaatsen met een vis. Die vis is een oud symbool voor Jezus Christus dat door de chris­te­nen van de eerste eeuwen veel werd gebruikt. We vin­den de vis op graven van chris­te­nen uit de eerste chris­ten­tijd, op hun siera­den en bij oude ker­ke­lijke schrijvers als Tertullianus (+ rond 230; De Baptismo 1,3). Het lijkt erop dat men oor­spron­ke­lijk de gelo­vi­gen in vissen gesym­bo­li­seerd zag. U zult het verhaal van de won­der­ba­re vis­vangst wel kennen: de leer­lin­gen moeten op bevel van Jezus de netten uitgooien en vangen dan een enorme hoeveel­heid vis; ver­vol­gens krijgen die leer­lin­gen de opdracht mensenvissers te wor­den. Kortom, de apos­te­len moeten het evan­ge­lie ver­kon­di­gen en mensen tot geloof brengen, vele vissen in hun netten verzamelen. Maar uit­ein­delijk bepaalt na­tuur­lijk niet de mis­sio­na­ris of iemand wer­ke­lijk in Christus gaat geloven. De apostel kan nog zo zijn best doen, uit­ein­delijk is het geloof een gave, een genade en dus is dé grote mensenvisser Jezus Christus zelf.

Maar al gauw in de ge­schie­de­nis werd de symboliek van de vis toegepast op Jezus Christus zelf en dat heeft alles te maken met het Griekse woord voor vis, dat “Ichtus” luidt. De chris­te­nen zagen daarin een afkor­ting voor het Griekse “Iesous Christos Teou uios sotèr”, wat betekent: Jezus Christus, Zoon van God, Ver­los­ser. Het werd onder chris­te­nen zo gang­baar dat het vaak gebruikt schijnt te zijn om tij­dens de christen­ver­vol­gingen in die eerste eeuwen de geheime plaats van sa­men­komst aan te dui­den. Daar heeft Marc Mulders dus betrek­king op willen nemen: door die lichtkoepel schijnt als het ware het licht van Christus, de Zoon van God en ver­los­ser op de dopeling die recht daar­on­der het doopsel ont­vangt. Kind, jouw leven wordt bestraald door het verlossende licht van Christus.

De doop­schaal

 Marc Mulders heeft bij de opleve­ring van zijn kunst­werk een glazen doop­schaal ge­schon­ken die op de sokkel gemaakt door Gijs Frieling is geplaatst. In de toelich­ting die Gijs Frieling erbij heeft gegeven staat dat op de doop­schaal gebrand­schil­derde schelpmotieven te vin­den zijn. Inder­daad kun je de figuren op de doop­schaal zo zien en een schelp is heel passend op een doopvont. Ge­woon­lijk wordt het doopsel als dat door begie­ting plaats­vindt, toege­diend met een schelp waar­mee het water over het hoofd van de dopeling wordt uitgegoten, met de woor­den die Jezus in het evan­ge­lie heeft aange­ge­ven: “Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” ( vgl. Mt. 28, 19). Een schelp heeft lijnen die op één punt beginnen en dan elkaar niet meer raken maar steeds bre­der onein­dig uiteen­gaan. Daar­mee is de schelp een symbool van een leven dat niet ein­digt, het eeuwig leven, dat de dopeling door het doopsel ont­vangt. Het leven van een kind begint op een bepaald moment, maar is ver­vol­gens voor de eeuwig­heid bestemd, zo wordt door het schelp-symbool tot uitdruk­king gebracht.

Maar als we goed kijken naar de schelpen die Marc Mulders op de doop­schaal heeft afge­beeld, lijken die tege­lijk op mooie vlin­ders die met opge­he­ven vleugels over die doop­schaal lopen. Zoals we allen weten is het de rups die zich tot vlin­der ont­popt en dan niet meer aan de aarde vastzit maar vrij kan vliegen in het licht van de zon. De vlin­der is vaak een beeld van de ver­rij­ze­nis, de opstan­ding tot nieuw leven. Het beeld van de vlin­der wordt gebruikt om de ver­rij­ze­nis van Jezus Christus aan te dui­den die sterft en tot nieuw leven komt en het is tege­lijk een beeld voor onze deelname aan de ver­rij­ze­nis door het doopsel: de dopeling verrijst met Christus tot nieuw leven, zo wordt door die vlin­ders uitgedrukt.

De sokkel en de glas-in-lood-ramen

Die doop­schaal rust dus op de sokkel die gemaakt is door Gijs Frieling. Vooral aan twee ele­menten kun je eigen­lijk wel zien dat hij de maker is. Gijs Frieling heeft in de ka­the­draal ook het mozaïek gemaakt dat de roe­ping van Mozes uit­beeldt. Het is een Mozes in jeans en op sneakers en met zijn haar in een knotje, een dui­de­lijke ver­wij­zing naar de tijd van nu. Ook op de sokkel heeft hij zoiets gedaan: aan de achterzijde is een plastic fles te zien, zoals de flessen waarin mensen vaak wij­wa­ter mee­ne­men vanuit de kerk of een bede­vaart­plaats.

Aan de voor­kant van de sokkel staan de woor­den: “Jij bent er”. Dat is een ker­nach­tige bevesti­ging dat een nieuw mensen­kind op deze wereld is geko­men bij de geboorte van de baby die de doop­ka­pel is binnen­ge­dragen (de meeste dopelingen zijn baby’s). Maar die woor­den leggen ook een verbin­ding met het mozaïek van de roe­ping van Mozes. Want bij zijn roe­ping in de woes­tijn kreeg Mozes de naam van God te horen, die luidt: Jahweh, “Ik zal er zijn”. Jij bent er, klein kind (of ouder mens) en God zal er voor jou zijn. Wat je ook gebeurt, je bent geborgen in Gods voor­zienig­heid.

Boven de doorgang naar de kerk heeft Marc Mulders vijf gebrand­schil­derde glas-in-lood raampjes aan­ge­bracht, die hij ‘de kosmos’ heeft genoemd: “een geschil­derd sluiergordijn op glas met een sterrenhemel”. Hij heeft aan willen sluiten bij het zo­ge­naamde “oriëntalisme” van de ka­the­draal: op ver­schil­lende plaatsen heeft Cuijpers vormen en ele­menten uit de Arabische beeld­cul­tuur aan­ge­bracht, zoals in de binnenzijde van de torens. Die vijf raampjes vormen een overgang van de verwel­ko­mende, besloten, geborgen ruimte van de doop­ka­pel naar de hoge en brede weids­heid van de ka­the­draal. Zij kon­digen aan: mens, dopeling, je gaat een nieuwe wereld binnen, een nieuwe kosmos...

Wat heeft de ka­the­draal ons toch veel te ver­tellen!

Terug