Arsacal
button
button
button
button


Maria, voorspreekster en middelares

Gebedsdag 'Vrouwe van alle volkeren'

Artikel Maria - gepubliceerd: zondag, 4 juni 2023 - 2249 woorden

Tijdens de gebeds­dag van de Vrouwe en Moeder van alle volkeren die dit jaar in het hei­lig­dom van O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo werd gehou­den, heb ik een lezing gegeven over Maria als Mid­de­la­res. Die lezing is hier­on­der weer gegeven.

MARIA Mid­de­la­res van genade

Lumen Gentium

1. Volgend jaar gedenken we dat het zes­tig jaar gele­den is dat het tweede Vati­caanse oecu­me­nisch concilie zijn eerste grote do­cu­ment vast stelde, dat - denk ik - ook het be­lang­rijk­ste van het Concilie kan wor­den genoemd : de dog­ma­tische con­sti­tu­tie over de Kerk, Lumen Gentium. Het achtste hoofd­stuk van dit do­cu­ment is aan Maria gewijd.

2. Dit achtste hoofd­stuk heeft als thema: De Moeder van God, de heilige maagd Maria in het mysterie van Christus en de Kerk. De tekst gaat met name over de mede­wer­king van Maria aan de verlos­sing en over de heilsbe­mid­deling door Maria - dus over hoe Maria voor ons tussenbeide komt en de genade van Jezus Christus bemiddelt. Het do­cu­ment gaat dus over de mede­wer­king van Maria aan de verlos­sing in de tijd van het leven en werken van haar Zoon (redemptio objectiva) en het gaat over Maria als Mid­de­la­res en Moeder van de genade, dus over de vraag hoe we nu deel krijgen aan de genade van de verlos­sing en hoe die in ons werk­zaam kan wor­den (redemptio subjectiva). Het concilie heeft dus de taak en de zen­ding van Maria onder­streept: haar zen­ding zo’n twee­dui­zend jaar gele­den als Moeder en mede­werkster van de Ver­los­ser, en haar zen­ding nu en tot aan het einde der tij­den, als onze Moeder, onze voor­spreek­ster en mid­de­la­res.

H. paus Johannes Paulus II

3. Paus Johannes Paulus heeft de grote lijn van het concilie-do­cu­ment uit­ge­werkt, met name in zijn En­cy­cliek Re­demp­to­ris Mater (1987), die helemaal gewijd is aan de zen­ding van Maria in het leven van de Kerk. Het derde deel van dit pau­se­lijk do­cu­ment gaat over de “Moe­der­lijke bemid­de­ling”, over Maria als onze Moeder en Mid­de­la­res.

4. Paus Johannes Paulus II heeft altijd een grote devotie gehad voor de Maagd Maria, in de lijn van de heilige Louis-Marie Grignion de Montfort. Maar een erva­ring die de devotie van deze paus voor de Moeder van God heeft ver­sterkt en bui­ten­ge­woon exis­tentieel gemaakt, was de aan­slag die op 13 mei 1981 - gedenk­dag van de eerste ver­schij­ning van Maria in Fatima - door Ali Agça werd gepleegd. Toen Johannes Paulus zijn moor­de­naar op 27 de­cem­ber 1983 in de ge­van­ge­nis kwam opzoeken om te zeggen dat hij hem ver­ge­ven had, vroeg die hem: “Ik weet dat ik goed gericht heb... Waarom bent U dan niet gestorven?”. Dat was een vraag die de paus zelf ook bezig hield en die ver­band leek te hou­den met het derde geheim van Fatima. De be­lang­rijk­ste momenten van de op de aan­slag volgende herstel­pe­rio­de bleken zich steeds op Maria­feesten en be­lang­rijke Mariale dagen voor te doen. Op 15 au­gus­tus, hoog­feest van Maria’s ten­hemel­op­ne­ming, waren de be­han­de­lingen met goed gevolg af­ge­slo­ten. Aan de voor­avond van dit feest keerde de paus in het Vati­caan terug. Tijdens de algemene au­diën­tie van 7 ok­to­ber van dat jaar - ge­dach­te­nis van heilige maagd Maria van de rozen­krans - getuigde hij over de dag van de aan­slag: “In alles wat mij juist op die dag is over­ko­men, heb ik [Maria’s] bui­ten­ge­wone moe­der­lijke bescher­ming en zorg bemerkt, die sterker bleek dan het dode­lijk pro­jec­tiel”. Een hand loste het schot, een andere hand leidde het pro­jec­tiel. De per­soon­lijke erva­ring van Maria’s bescher­ming voegde zich op dat moment bij de eigen bele­ving van de Mariale devotie die hem in zijn jeugd en als jonge man was ten deel gevallen. Dit heeft zeker het verlangen in hem ge­sterkt een En­cy­cliek uit te brengen over de rol van “de heilige Maagd Maria in het leven van de pel­gri­merende kerk”, zoals de onderti­tel van die En­cy­cliek luidt.

Maria­missaal

5. In het­zelfde jaar als de En­cy­cliek Re­demp­to­ris Mater verscheen ook het Maria­missaal, zoals het boek met de ver­za­me­ling van Misfor­mu­lie­ren ter ere van de Maagd Maria meestal genoemd wordt. In dat boek staat ook een Mis ter ere van Maria als mid­de­la­res van genade, bij de Misteksten die over “de mede­wer­king van Maria aan het bevor­de­ren van het gees­te­lijk leven van de gelo­vi­gen” gaan. Er wordt in het Maria­missaal on­der­scheid gemaakt tussen de voor­spraak van Maria en de mede­wer­king van Maria als Mid­de­la­res, al zegt de En­cy­cliek Re­demp­to­ris Mater wel weer dat Maria’s bemid­de­ling (ook) het karakter van voor­spraak heeft.

Wat voor bemid­de­ling?

6. De bemid­de­ling door Maria is méér dan voor­spraak: het is een moe­der­lijke bemid­de­ling gericht op het steeds weer geboren laten wor­den van Christus in de wereld; door Maria is de vrouwe­lijke dimensie van het heils­ge­beu­ren blijvend te­gen­woor­dig, heeft Jozef Ratzin­ger (paus Bene­dic­tus XVI) ooit eens gezegd. Veel meer dan deze toelich­ting krijgen we daar in het Maria­missaal niet over te horen. Wat kunnen we er hier - in het kort - nog meer over zeggen vanuit de ker­ke­lijke do­cu­menten en de heilige Schrift?

7. De titel “mid­de­la­res” wordt slechts één keer kort vermeld in het concilie­do­cu­ment Lumen Gentium (LG 62). Daar wordt be­klem­toond dat die bemid­de­ling door Maria niets af doet aan het enige midde­laar­schap van Jezus Christus. Jezus is dé Midde­laar en de bemid­de­ling door Maria staat in dienst van en is onder­ge­schikt aan het midde­laar­schap van Jezus Christus.

Het gehele derde deel van de En­cy­cliek Re­demp­to­ris Mater van de heilige paus Johannes Paulus II gaat over de moe­der­lijke bemid­de­ling door Maria. Paus Johannes Paulus gebruikt in de En­cy­cliek woor­den van de H. Bernardus van Clairvaux over Maria als “mediatrix ad Mediatorem”, mid­de­la­res naar de Midde­laar toe. In de En­cy­cliek wordt onder­streept dat het gaat om een mede­wer­king aan het midde­laar­schap van de Heer. Diezelfde lijn vin­den we terug in de teksten van het Maria­missaal.

De prefatie van de Mis van Maria mid­de­la­res in het Maria­missaal zegt dat de bedeling van de moe­der­lijke liefde van Maria volle­dig afhangt van de bemid­de­ling door Christus alleen en daaruit haar kracht krijgt.

Bernardus van Clairvaux

9. Een heilige en kerk­le­raar die bij­zon­der over de bemid­de­ling door Maria heeft nage­dacht en ge­schre­ven is de heilige Bernardus van Clairvaux (1090-1153). Hij was ervan overtuigd dat God er wel voor zou hebben kunnen kiezen om Zijn genade te geven zon­der de bemid­de­ling van Maria, maar dat Hij ervoor gekozen heeft om ons Zijn gaven te schenken door Maria, want het feit dat wij zijn aan­ge­no­men tot kin­de­ren van God hebben we te danken aan de Menswor­ding van Gods Zoon waarin Maria een actief aan­deel had. De genade van de verlos­sing en alle genade die voort­ko­men uit de menswor­ding van onze Heer Jezus Christus sluiten de actieve rol van Maria bij het uit­de­len van die genade in. Zo stelde Bernardus Maria voor als “aquaduct van de genade”. Bernardus, die ook wel “doctor mellifluus” wordt genoemd of de kerk­le­raar van Maria als Mid­de­la­res hield preken over “het aquaduct” waar­mee hij dus Maria bedoelde (cf. De aquaeductu, No. 4; PL 183:440).

Mid­de­la­res van alle gena­den?

10. Uit de bena­dering van kerk­le­raar Bernardus moet je eigen­lijk aflei­den dat Maria de mid­de­la­res is van alle gena­den omdat die bemid­de­ling zo nauw verbon­den is met haar mede­wer­king aan de menswor­ding. In 1921 was voor België inder­daad een Misformulier goedge­keurd ter ere van Maria als mid­de­la­res van alle gena­den, dat daarna ook voor andere plaatsen en reli­gi­euze in­sti­tu­ten werd toe­ge­staan. De uitdruk­king “mid­de­la­res van alle gena­den” komt niet in het mis­for­mu­lier voor van het Maria­missaal. We moeten dus vaststellen dat die teksten niet raken aan de vraag of de bemid­de­ling door Maria alle gena­den betreft, maar ze geven wél aan dat die bemid­de­ling niets afdoet aan het midde­laar­schap van Jezus Christus. De uitdruk­king “Mid­de­la­res van alle gena­den” is dus niet afge­keurd, maar ook niet beves­tigd in dat Maria­missaal.

En in de bijbel?

11. We hebben nu wel over het concilie ge­spro­ken, over de En­cy­cliek van paus Johannes Paulus II, maar vin­den we dit midde­laar­schap van Maria ook wel terug in de bijbel?

In het Nieuwe Testa­ment is het met name Johannes die in zijn evan­ge­lie ingaat op de bete­ke­nis van de taak en de zen­ding die Maria heeft in het verlos­sings­werk. Maria komt bij Johannes met name voor in twee be­lang­rijke perikopen: zij is actief aanwe­zig bij de bruiloft van Kana en zij is prominent aanwe­zig als haar Zoon aan het kruis hangt en sterft.

Kana

12. Het evan­ge­lie van de bruiloft van Kana is bekend: als de wijn op raakt, wijst Maria haar Zoon op dat gemis en zij geeft de dienaren opdracht alles te doen wat Jezus zal zeggen: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”. Jezus laat dan zes stenen kruiken met water vullen, dat in uits­te­kende wijn veran­dert. De evangelist noemt Maria in deze perikoop niet bij haar naam. Hij noemt haar: “Moeder van Jezus” (Jo. 2,1. 3. 5) en “Vrouw” (Jo. 2,4). Dat woord “vrouw” zinspeelt er op dat Maria de nieuwe Eva is, die goed maakt wat bij de oude Eva is fout gegaan. Vandaag kunnen we daar niet dieper op in gaan, van­wege de beschik­ba­re tijd. Maar dui­de­lijk is: de rol van Maria gaat hier ver­der nog dan alleen die van voor­spreek­ster bij haar Zoon: Maria “regelt” het won­der: zij geeft opdracht aan de dienaren om naar Jezus te luis­te­ren. Eigen­lijk zien we Maria hier dus als mid­de­la­res, maar onder­ge­schikt aan haar Zoon. Zij zet als het ware het won­der door waar Jezus zelfs nog niet veel van schijnt te willen weten (“Nog is mijn uur niet geko­men”), maar zij ver­wijst hoe dan ook naar haar Zoon: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”. Maria handelt, bemiddelt, maar ver­trouwt zich ook toe aan de wil van haar Zoon.

13. Het verhaal van de bruiloft van Kana ver­telt een bij­zon­dere ge­schie­de­nis. Zoals ge­woon­lijk wijst de evangelist ons op een diepere bete­ke­nis van wat hij verhaalt door kleine ver­wij­zingen in de tekst die ons op het spoor moeten brengen van een diepere laag: het verhaal begint met de woor­den “Op de derde dag”. Nu is de derde dag inder­daad een bij­zon­dere trouw­dag voor de Joden, maar de derde dag doet ons na­tuur­lijk denken aan het paas­mys­te­rie, aan Christus’ ver­rij­ze­nis. Deze gedachte wordt beves­tigd wanneer Jezus even ver­derop spreekt over “Zijn uur” (“Nog is mijn uur niet geko­men”). Het uur van Jezus is het uur van Zijn lij­den, sterven en verrijzen, van Zijn overgang naar de Vader (vgl. bijv. Jo. 13,1). Het verhaal ein­digt met de woor­den “Zo maakte Jezus een begin met de tekenen en open­baarde Zijn heer­lijk­heid”. Het gaat in Kana om de open­ba­ring van Jezus als de Messias, de Redder die het Mes­si­aanse bruiloftsmaal moge­lijk maakt en met ons viert. De voor­spre­kende en bemid­de­lende rol die Maria hier vervult, gaat dus niet zo maar over een sympathiek won­der van water dat in wijn veran­dert. Het gaat over Maria’s rol in het werk van de verlos­sing.

Koningin-moe­der

14. Maria wordt in Kana dus Moeder van Jezus genoemd en zij treedt als voor­spreek­ster op en als mid­de­la­res: “Zij hebben geen wijn meer”. In het Oude Testa­ment was het de moe­der van de koning die een zeer hoog aanzien genoot en altijd toegang tot de koning had. Zij kon bemid­de­len. Men was ervan overtuigd dat de koning zijn moe­der niets zou wei­geren (vgl. 1 Kon. 2,17). Het is dus niet zo vreemd dat we Maria, de moe­der van koning Christus, vaak met “koningin” aanspreken.

Sub tuum prae­si­dium...

15. Chris­te­nen hebben vanaf de eerste eeuwen Maria gezien als “nieuwe Eva”, dat wil zeggen: als mede­werkster aan de verlos­sing op een wijze als van niemand anders kan wor­den gezegd, en zij hebben haar hulp en bemid­de­ling inge­roe­pen. Reeds uit de derde eeuw stamt het gebed dat velen van U zullen kennen, het Sub tuum prae­si­dium: “Onder Uw bescher­ming, nemen wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God, wijs onze gebe­den niet af als wij in nood zijn, maar verlos ons uit alle gevaren”. Dit gebed gaat ver­der dan het aan­roe­pen van Maria als voor­spraak, het gaat over een actieve rol van Maria in de bemid­de­ling van Gods gaven, zo zeer dat het gebed zelfs zegt: “Verlos ons uit alle gevaren”. De tekst werd rond het jaar 250 al meege­ge­ven in een graf op een stukje papyrus in Alexandrië in Egypte. Dat bewaard ge­ble­ven stukje papyrus is het oudste ge­tui­ge­nis dat dit gebed gebe­den werd.

Niet zozeer de titel alswel de dienst

Het tweede Vati­caans concilie heeft de be­trok­ken­heid bij en de mede­wer­king van Maria aan het werk van de verlos­sing door haar Zoon centraal gesteld, maar het woord “Mid­de­la­res” maar één keer genoemd. Dat had te maken met een terug­hou­dend­heid van het concilie om steeds meer ereti­tels aan Maria te geven, die haar los lijken te maken van Jezus Christus haar Zoon, onze Ver­los­ser. De heilige Paus Johannes Paulus II is na het tweede Vati­caans concilie hierop ver­der gegaan. Ook hij noemt het begrip “Maria mid­de­la­res” maar een enkele keer, maar heeft het veel meer over de inhoud, over wát Maria doet en bewerkt. Het gaat niet om titels, het gaat om dienst, zo lijkt deze paus te willen be­klem­tonen: Maria staat bij haar bemid­de­ling van het heil helemaal in dienst van de verlos­sing door haar Zoon Jezus Christus.


Fotoserie

Klik op een foto voor een uitvergroting.
Terug