Arsacal
button
button
button
button


De priester en zijn bisschop

Overwegingen over de Kerk, 5

Overweging Bezinning - gepubliceerd: vrijdag, 30 januari 2015 - 3091 woorden
De bisschop met wijdelingen na de priesterwijding
De bisschop met wijdelingen na de priesterwijding

Het on­der­staan­de artikel is opnieuw een inlei­ding die gehou­den is tij­dens de pries­ter­re­traite in het bisdom Roermond over de Con­sti­tu­tie over de Kerk, Lumen gentium. Deze inlei­ding gaat over het derde hoofd­stuk van de Con­sti­tu­tie en met name over de ver­hou­ding van de pries­ter met zijn bis­schop.

De pries­ter en zijn bis­schop

Het wezen van Kerk-zijn...

Lumen Gentium, de dog­ma­tische Con­sti­tu­tie over de Kerk, heeft veel aan­dacht gegeven aan het Bis­schops­ambt. Terecht kan men zeggen dat de uiteen­zet­tingen over het epis­co­paat, naast de visie op de Kerk als volk van God en op de communio, centraal zijn in de Con­sti­tu­tie. Het is zelfs zo dat het Bis­schops­ambt en de Eucha­ris­tie wor­den gezien als de twee meest essentiële ele­menten van het Kerk-zijn. Wanneer we de ver­schil­lende do­cu­menten van het Concilie bestu­de­ren, komen daar nogal wat ele­menten van Kerk-zijn naar voren: na­tuur­lijk het doopsel waardoor iemand christen wordt, de andere sacra­menten, de ver­kon­di­ging van het Woord en de ge­meen­schap, maar waar deze aanwe­zig zijn, doch de gel­dig gewijde Bis­schop en de vie­ring van de Eucha­ris­tie ont­bre­ken, spreekt het Concilie niet van ‘Kerk’, maar van ‘ker­ke­lijke ge­meen­schappen’ (“communitates ecclesiales”, bijv. UR 22), terwijl het begrip ‘Kerk’ wel wordt toegepast op een ge­meen­schap die een Bis­schop heeft en de heilige Eucha­ris­tie viert, ook al is die ge­meen­schap slechts een onder­deel van een groter geheel. Zo wordt het bisdom een ‘par­ti­cu­liere Kerk’ genoemd; ‘par­ti­cu­lier’ omdat ze een deel is - een ‘particula’ - van een groter geheel.’Teilkirche’ zeggen de Duitsers ook wel. Die centrale bete­ke­nis van het Bis­schops­ambt is niet nieuw. De kerk­va­ders, zoals Ignatius van Antiochië, wisten dit al: “Ubi Episcopus ibi Ecclesia”. Het tweede Vati­caans concilie heeft uit­ge­werkt waarom dit Bis­schops­ambt zo fun­da­men­teel is voor het Kerk-zijn. In de praktijk zien we al dat de Bis­schop in zekere zin het Kerk-zijn in zijn persoon represen­teert: hij is de eerste ver­kon­di­ger van het Woord in zijn bisdom, hij bedient alle sacra­menten, hij viert de heilige Eucha­ris­tie en hij is de her­der van de ge­meen­schap. Vandaar dat het Concilie het woord ‘Pastor’ vooral voor de Bis­schop gebruikt en een enkele keer voor de pries­ter die lei­ding geeft aan de pa­ro­chie. De pa­ro­chie zelf wordt niet ‘Kerk’ genoemd, maar zij heeft wel een dui­de­lijk ker­ke­lijk karakter door de band met de Bis­schop die ter plaatse door de her­der van de ge­meen­schap wordt ver­te­gen­woor­digd. De pa­ro­chie is volgens de li­tur­gie-Con­sti­tu­tie “sub pastore vices gerente Episcopi” (onder de her­der - de pastoor - die de plaats­ver­van­ger is van de Bis­schop, SC 42). Deze relatie van de pries­ter met de Bis­schop wordt zeer be­klem­toond, zoals we nog zullen zien.

Waarom die nadruk op het bis­schops­ambt?

Waarom is dit Bis­schops­ambt zo centraal in de Kerk? Dat is niet omdat hij nu eenmaal de ‘baas’ is, het voor het zeggen heeft. Het tweede Vati­caans concilie heeft juist verhel­derd dat het niet gaat om be­stuurs­macht die door een benoe­ming in een bepaalde functie is verkregen. Het gaat om de vol­heid van het apos­to­lisch ambt - het ambt van de apos­te­len - en de zen­ding die aan hen is toe­ver­trouwd door onze Heer Jezus Christus en die tot aan het einde der tij­den moet voort­du­ren. Deze zen­ding die de zen­ding is van Jezus Christus wordt op de eerste plaats voort­ge­zet door de Bis­schop­pen waardoor we kunnen zeggen dat zij de op­vol­gers van de apos­te­len zijn. In de Bis­schop­pen, die wor­den bijgestaan door de pries­ters, is de hoge­pries­ter Christus aanwe­zig temid­den van de gelo­vi­gen (LG 21). Het gaat dus niet aller­eerst om een voort­zet­ten of ‘ver­der doen’, maar om een mysterie­volle han­de­lende aanwe­zig­heid van de hoge­pries­ter Christus zelf. Dit Bis­schops­ambt wordt door een successie vanaf het begin doorge­ge­ven (LG 20).
Er is in de katho­lie­ke Kerk lange tijd wat dis­cus­sie geweest over de vraag waar deze plaats en dit gezag van de Bis­schop­pen op berusten. Vroe­ger werd alles ‘wij­ding’ genoemd wat werd toege­diend, ook bij­voor­beeld wat wij heden ten dage ‘aan­stel­lingen’ noemen; in de Latijnse Kerk was het gebruike­lijk om van zeven wij­dingen te spreken: de wij­dingen tot ostiarius (deurwachter), exorcist, lector, acoliet, subdiaken, diaken en pries­ter. Niet zel­den werd de pries­ter­wij­ding als de eigen­lijke en finale wij­ding gezien. Niet voor niets spreken we ge­mak­ke­lijk over het sacra­ment van het pries­ter­schap in plaats van over het wij­dings­sa­cra­ment. Daarbij werd dan weleens gedacht dat de Bis­schops­wij­ding niet méér was dan het vrij­ge­ven van pries­ter­lijke bevoegd­he­den door een bestuurs­maat­re­gel - een ju­ris­dic­tio­nele act - die uit­ein­delijk terug zou gaan op het gezag van de paus, aan wie als op­vol­ger van Petrus immers de hoogste macht binnen de Kerk was toe­ver­trouwd. Het tweede Vati­caans concilie heeft deze visie - die al zieltogend was - de genade­slag toege­diend: de Bis­schops­wij­ding verleent de vol­heid van het wij­dings­sa­cra­ment; er is geen opstijgende lijn op een hië­rar­chische lad­der, maar een deelname aan de vol­heid die sacra­menteel in het Bis­schops­ambt gegeven is. De pries­ters en de diakens zijn helpers van de Bis­schop bij de dienst aan de ge­meen­schap (“communitatis ministerium”, LG 20). De bron van het gezag en de macht van een Bis­schop is dus wezen­lijk sacra­menteel. De uit­spraak dat de Bis­schops­wij­ding de vol­heid van het wij­dings­sa­cra­ment verleent (LG 21) is een be­lang­rijke constate­ring, die tege­lijk een grote oecu­me­nische bete­ke­nis heeft: voor alle Oosterse Kerken is dui­de­lijk gewor­den dat de katho­lie­ke Kerk het gezag van een Bis­schop niet slechts baseert op een benoe­ming van de paus, maar voor alles op het sacra­ment, ook al be­klem­toont het Concilie de fun­da­men­tele theo­lo­gische nood­zaak om alles in communio te doen en die communio altijd te bewaren. Het concilie be­klem­toont in dit ver­band niet alleen de trouw aan de paus, maar ook de ver­bon­den­heid met de andere Bis­schop­pen in het Bis­schop­pen­col­lege. De Bis­schop­pen wor­den lid van het Bis­schop­pen­col­lege door de sacra­men­tele wij­ding en de hië­rar­chische ge­meen­schap met het hoofd en de leden van het college (LG 22,2). Toch blijft het Bis­schops­ambt de kern en de spil van het Kerk-zijn, want ook al is het waar dat één van de Bis­schop­pen een bij­zon­dere plaats heeft doordat hij de op­vol­ger is van de apostel Petrus, de dio­ce­sane Bis­schop­pen zijn de eigen her­ders van hun par­ti­cu­liere Kerken; zij zijn geen vica­rissen van de paus, hun ambt gaat terug op de in­stel­ling door Christus en zij oefenen hun ambt in Zijn naam uit.

Mede­wer­kers van de bis­schop

Het pries­ter­schap en het diaconaat zijn dus een deelname aan het ambt van de Bis­schop, dat als bron wordt gezien voor het wij­dings­sa­cra­ment: De apos­te­len hebben hun op­vol­gers, de Bis­schop­pen, deel gegeven aan de wij­ding en zen­ding die Christus hun had gegeven en die hebben hun taak in ver­schil­lende gradaties doorge­ge­ven (LG 28, 1).
Nu hebben pastoor vanouds heel erg de naam dat zij hun eigen gang gaan. Klassiek is de anekdote over een Vlaamse pastoor die hon­derd jaar werd en de vraag kreeg hoe hij die hoge leef­tijd toch had bereikt. “Dat is een­vou­dig”, ant­woordde hij, “iedere dag een borreltje en ik heb de post van het bisdom nooit open gemaakt”. Bis­schop­pen kunnen weleens ver­zuchten dat zij de indruk hebben dat som­mi­ge pries­ters en diakens vergeten zijn dat zij een belofte van ge­hoor­zaam­heid hebben afgelegd. Toch schetst de Con­sti­tu­tie het pries­ter­lijk dienst­werk met grote nadruk als iets dat verbon­den is met de Bis­schop: de pries­ters hangen van hem af bij het uit­oefe­nen van hun dienst­werk en zij zijn met hem in het pries­ter­schap verbon­den. Dat heeft na­tuur­lijk onder meer te maken met het feit dat de Bis­schop - volgens de leer van het tweede Vati­caans concilie - de vol­heid van het pries­ter­schap bezit en hij een pries­ter daarin laat delen door de pries­ter­wij­ding. Lumen Gentium 28 is aan het pries­ter­schap gewijd. Pries­ters zijn, zo staat daar ge­schre­ven, “ijverige mede­wer­kers van de orde van de Bis­schop­pen waar­van zij de hulp en het orgaan zijn, ge­roe­pen om het volk te dienen” en zij

“vormen met hun Bis­schop één enkele pries­terschaar... In alle plaat­se­lijke groepen van gelo­vi­gen stellen zij de Bis­schop, waar­mee zij in ver­trouwen en groot­moe­dig­heid verbon­den zijn, als het ware aanwe­zig en zij nemen voor hun deel zijn taken en zijn zorgen over... Onder het gezag van de Bis­schop heiligen en besturen zij.... . Daar de pries­ters aldus in het pries­ter­schap en de zen­ding van de Bis­schop delen, zullen zij hem wer­ke­lijk als hun vader erkennen en met eerbied gehoor­za­men”.

Het tweede Vati­caans concilie onder­streept dus de sacra­men­tele band met de Bis­schop, de mede­pries­ters en de diakens, alsmede het belang van een hou­ding van een­vou­dige dienst­baar­heid en ‘communio’. Lumen Gentium 28 vindt dat de pries­ters hun Bis­schop als hun vader moeten erkennen en gehoor­za­men en het spreekt van een “intima fraternitas”, een innige broe­der­schap met de andere pries­ters.

Een echte ge­meen­schap....

Nu staat de wer­ke­lijk­heid vaak veraf van dit ideaal. Pries­ters kunnen zich nogal eens erg alleen voelen staan of zich zelfs in de steek gelaten voelen. En we kennen allemaal pries­ters die niet naar de bij­een­komsten of krans komen, die zich afzon­de­ren, hun eigen leven hebben. Maar Lumen Gentium wil juist heel graag dat pries­ters voor elkaar klaar staan, met elkaar verbon­den zijn, naar elkaar omkijken, zorg voor elkaar hebben. Ook dat zou een prak­tische uitdruk­king van de on­der­lin­ge sacra­men­tele band moeten zijn.

Die sacra­men­tele band van de pries­ter met de Bis­schop wordt door Presbyterorum Ordinis, het decreet over het leven en werken van de pries­ter, zeer be­lang­rijk geacht (vgl. PO 7vv.). Het is het­zelfde pries­ter­schap, het­zelfde dienst­werk van Christus en die vereist hië­rar­chische ge­meen­schap met de Bis­schop, een ge­meen­schap die in de li­tur­gische con­ce­le­bra­tie tot uitdruk­king wordt gebracht. Vandaar dat aan de pries­ters die con­ce­le­bra­tie met de Bis­schop bij­zon­der wordt aan­be­vo­len (PO 7). Lumen Gentium 28 be­klem­toont dat de pries­ter een helper en een orgaan is van de Bis­schop en dat hij onder het gezag van de Bis­schop, die Bis­schop te­gen­woor­dig stelt en diens taken en verant­woor­de­lijk­he­den voor een deel op zich neemt. Die relatie met de Bis­schop, de mede­wer­king, de ge­hoor­zaam­heid en de harte­lijke ver­hou­ding wor­den dus zeer sterk be­klem­toond door de Con­sti­tu­tie. Lumen Gentium heeft het over broe­der­schap en ge­hoor­zaam­heid in de ver­hou­ding tot de Bis­schop en over pries­ters als zonen en vrien­den van de Bis­schop.

Hoe is je relatie met de bis­schop?

Als je dus een slechte relatie met je Bis­schop hebt, heb je dus echt een probleem, omdat je pries­ter­schap zozeer met het zijne verbon­den is, zou je kunnen zeggen. Maar we moeten niet uit het oog verliezen dat het hier gaat om een bovenna­tuur­lijke relatie, niet om men­se­lijke sympathie. Als je gewijd wordt, is de Bis­schop meestal veel ouder dan jezelf bent. Hij was je Bis­schop tij­dens de oplei­ding en je hebt geleerd naar hem op te kijken. Dan krijg je een benoe­ming en die kan mee- of tegen vallen en dat kan met zich mee brengen dat er een gevoel ont­staat van niet begrepen te wor­den en niet ge­waar­deerd. Dan komt er op een gegeven moment een andere Bis­schop, die anders is dan degene die je gewend was en aan wie je ge­hoor­zaam­heid hebt beloofd. Mis­schien is het iemand die je kent van het semi­na­rie, mis­schien is het iemand die je niet zo graag mag, of van wie je niet zo’n hoge dunk hebt. En tenslotte komt er een Bis­schop die jon­ger is dan jezelf bent, mis­schien wel iemand die je kape­laan - je ‘onder­ge­schikte’ - is geweest en die veel min­der erva­ring heeft. Ie­der­een begrijpt: de ver­hou­ding van een pries­ter tot zijn Bis­schop vraagt een speciale hou­ding, een bepaalde in­stel­ling van een pries­ter: om name­lijk in de Bis­schop - los nog van de per­soon­lijke aspecten - Christus te zien, van harte en in geloof - en nog los van per­soon­lijke over­we­gingen - te aan­vaar­den dat zij de dio­ce­sane ge­meen­schap lei­den als “vicarii et legati Christi”, plaatsbekle­ders en gezanten van Christus (LG 27 begin). Er zal vast en zeker in je leven op een gegeven moment een Bis­schop zijn met wie je het moei­lijk hebt en de beko­ring kan opkomen om dan maar je eigen weg te gaan: je in het bisdom af te sluiten, op te sluiten, je inner­lijk onbereik­baar te maken of daad­wer­ke­lijk het bisdom te verlaten. Er zijn pries­ters die heel moei­lijk ergens te benoemen zijn omdat er altijd wel iets is dat hen niet aan­staat en waarover zij bezwaren maken. Soms is dat terecht omdat de ge­zond­heid of de capaci­teiten van een pries­ter niet toereikend zijn. Andere pries­ters zijn er die altijd be­schik­baar en bereid zijn, ook om de men­se­lijk min­der aan­trek­ke­lijke opdrachten te aan­vaar­den. Een pries­ter zal altijd een middel en een weg vin­den om weg te kunnen komen, een eigen weg te gaan, niet te hoeven gehoor­za­men, zelfs zon­der formeel onge­hoor­zaam te zijn. Maar zijn roe­ping en zen­ding is het om een toegewijd mede­wer­ker te zijn van de Bis­schop, wer­ke­lijk te delen in diens zen­ding en dat wil dus ook zeggen: van harte de pas­to­rale ini­tia­tie­ven mee te dragen die hij in gang zet, zelf met voor­stel­len te komen, de broe­der­lijk­heid en ver­bon­den­heid in het bisdom te bevor­de­ren, een ijverig, open, trouw pries­ter en man van een­heid en communio te zijn en iets van de last en de hitte van de dag mee te dragen. Bijna iedere Bis­schop voelt een dank­baar­heid in zijn hart als hij denkt aan pries­ters die hem steunen, die mee­denken, die bereid waren een moei­lijke taak te aan­vaar­den, die er waren. Dat hoeven niet nood­za­ke­lijk pries­ters met grote en bij­zon­dere capaci­teiten te zijn. Als een Bis­schop ervaart - direct of via via - dat een pries­ter met hart en ziel zijn pries­ter­schap beleeft en zich inzet, ook met een oog op het geheel, de wij­dere ge­meen­schap van het bisdom en de Kerk, dan verheugt hem dat. Het belang van deze open­heid tot samen­wer­king, die het grotere geheel in het oog houdt, een­heid en communio zoekt en de lei­ding van paus en Bis­schop harte­lijk aanvaardt, wordt in Lumen Gentium 28 bij­zon­der onder­streept. Het is een vreugde en een in­spi­ra­tie als je mag ervaren dat een pries­ter - ook al heeft hij na­tuur­lijk zijn gebreken, zijn fouten - uit­ein­delijk niets anders wenst dan in Christus, met Christus en voor Christus te leven en door Hem en vanuit Hem te han­de­len: “Door Hem en met Hem en in Hem...”.

De goede geest bewaren...

De goede geest bewaren, zelfs als je je mis­schien te kort gedaan voelt. Als dat laatste zo is, is het na­tuur­lijk goed erover te spreken, wellicht met de persoon zelf of een ver­trouwd iemand, een gees­te­lijk leidsman zo moge­lijk, en niet alleen op de krans, om dat gevoel een goede plaats te kunnen geven, die erva­ring af te kunnen geven, niet bitter te wor­den, je er niet in op te sluiten. Je moet ver­der, op een heel po­si­tie­ve weg, die van de navol­ging van Jezus Christus. Het is in ieder geval niet goed om te blijven cirkelen om je eigen wat verbitterde gevoelens.
Paus Fran­cis­cus sluit zich daar heel prak­tisch bij aan:

“We hebben allemaal onze voor- en afkeuren en mis­schien zijn we op dit moment kwaad op iemand. Laten we de Heer in ieder geval zeggen: “Heer, ik ben kwaad op deze persoon of op die persoon. Ik bid U voor hem of haar”. Bidden voor iemand die ons irri­teert, is een prach­tige stap vooruit in liefde, een daad van evangeli­sa­tie. Laten we dit vandaag nog doen! Sta jezelf niet toe om beroofd te wor­den van het ideaal van de broe­der­lijke liefde” (Evangelii Gaudium, n. 101).

Hoe wil ik pries­ter zijn? In wat voor geest?

En de diakens?

Na­tuur­lijk waren deze woor­den eigen­lijk ook al wel voor de diakens bestemd. Zij hoef­den alleen maar “diaken” te horen waar pries­ter werd gezegd en het was bijna steeds volle­dig op hen van toepas­sing. Toch is aan de diaken een eigen gedeelte gewijd: Lumen Gentium 29. Het was daar dat het per­ma­nent diaconaat werd her­steld en dit voor het eerst in de kerkge­schie­de­nis ook werd geopend voor gehuw­den. Het is even­eens daar dat beves­tigd wordt dat de diaken een deelname aan het wij­dings­sa­cra­ment ont­vangt:

“Door de sacra­men­tele genade ge­sterkt dienen zij het volk van God in de diaconie van de li­tur­gie, van het woord en van de caritas, in ge­meen­schap met de Bis­schop en zijn presbyterium”.

De diaken is dus innig met de Bis­schop en de pries­ters verbon­den doordat hij deel heeft aan het wij­dings­sa­cra­ment en doordat het zijn taak is om te dienen. Aan de diaken wor­den de han­den opgelegd niet voor het pries­ter­schap, maar voor het dienst­werk. De diaken is dus dienst­baar op dezelfde terreinen als waar de pries­ter en de Bis­schop werk­zaam zijn: de li­tur­gie, de ver­kon­di­ging en de caritas. Die caritas - naasten­liefde - is daar­mee de invulling van het her­der­lijke aspect van het gewijde dienst­werk. De diaken is daar dienst­baar, staat de Bis­schop en de pries­ters bij, maar leeft daarin tege­lijk de geest voor die iedere Bis­schop en pries­ter moet kenmerken: een geest van dienst­baar­heid. De Bis­schop en de pries­ters hebben een ambt ont­van­gen uit genade - het is een gave - om dat uit te oefenen ten dienste van de ge­meen­schap. Heel hun leven, hun bestaan heeft zijn zin en zijn doel in de dienst aan de ge­meen­schap en door die dienst - die de dienst is van Jezus Christus zelf - verheer­lijkt hij God. De diaken houdt door zijn geest van dienst­baar­heid daarbij als het ware een spiegel voor aan de pries­ters en de Bis­schop. Datzelfde woord “ministerium” - dienst­werk - dat in Lumen Gentium 29 wordt gebruikt om het diaconaat te karakte­riseren in zijn eigen­heid tegen­over het pries­ter­schap - “hij wordt gewijd voor het dienst­werk en niet voor het pries­ter­schap” - wordt óók gebruikt om het pries­ter­schap te karakte­riseren: “sacerdotium ministeriale”: een pries­ter­schap dat dienst­werk is. Dit wezen van het diaconaat moet dus ook de geest van het pries­ter­schap zijn.

Hoe kan ik dienst­baar zijn? Hoe kan ik wer­ke­lijk dienst­baar zijn aan deze mensen op hun weg naar God? Zonder mij­zelf te willen ver­heer­lij­ken, zon­der op mijn strepen te gaan staan, zon­der hang naar erken­ning, maar door er vóór anderen te zijn, bij hen te zijn en hen mee te nemen naar Christus.

Het tweede Vati­caans concilie schil­dert ons de pries­ter en de diaken als iemand die in zijn ambt Jezus Christus te­gen­woor­dig stelt, die dienst­baar is en verbon­den met de Bis­schop en zijn mede­broe­ders.

Lezen: Lumen Gentium 18-29

Terug